Op 1 maart 2017 overleed op 90 jarige leeftijd Gustav Metzger – activist, kunstenaar en grondlegger van de autodestructieve en autocreatieve kunst. West nodigde een indrukwekkende hoeveelheid Metzger-experts uit voor het symposium dat door de recente dood van de kunstenaar haast een in memoriam leek. Metzger werd door de sprekers beschreven als een intrigerende, maar ook ongrijpbare en koppige man. Hij was anarchist en anti-kapitalist, en voegde de daad bij het woord. Hierbij richtte hij zijn pijlen vaak op de rol van kunst als verkoopbaar object in een kapitalistisch systeem. Dit ging zo ver dat hij uit protest tegen de kunstwereld tussen 1977 en 1980 Three Years Without Art uitvoerde: drie jaar zonder het produceren of consumeren van kunst. Inmiddels zijn efemere en hybride praktijken veel vanzelfsprekender en is het interessant te zien hoe tegenwoordig met zijn nalatenschap wordt omgegaan. Hoe zou het werk dat de kunstmarkt altijd heeft bevochten toch, met respect voor de inhoud, geconserveerd kunnen worden? Dit symposium diende hiervoor als bescheiden startschot, maar niet als de explosie die Metzger misschien graag gezien zou hebben.
Tijdens de eerste sessie van de dag schetsten Metzgers oud collega’s John Plant en Ivor Davies een levendig beeld van Engeland in de jaren 60: een broeinest van symposia, demonstraties en politieke onrust over technologische ontwikkelingen. Tegen deze achtergrond schreef Gustav Metzger zijn eerste autodestructieve manifest. Hij beschreef autodestructieve kunst als een ‘publieke kunstvorm voor industriële samenlevingen’, die zichzelf tijdens haar creatie vernietigt. Dit demonstreerde hij bijvoorbeeld door een nylon canvas met bijtend zuur te beschilderen. Later ontwikkelde Metzger in laboratoria autocreatieve kunst: experimenten die niet destructief waren, maar wel automatisch geproduceerd werden. In West was het autocreatieve werk Drop on Hot Plate (1968) te zien, een druppel op een gloeiende plaat die door technische omstandigheden heel even in stand wordt gehouden en ronddanst voordat hij verdwijnt. Zoals autodestructieve kunst zijn ook autocreatieve kunstwerken esthetisch politiek: zij zijn altijd een proces, een dynamisch evenement in constante staat van revolutie, zoals curator Elizabeth Fisher het in haar presentatie mooi beschreef. Met autodestructieve en autocreatieve kunst wilde Metzger zowel de kunstmarkt als de wetenschap als instituut ondermijnen. Zijn radicaliteit wordt alleen maar uitgesprokener wanneer hij in een hedendaagse context bekeken wordt: anno 2018 is er dan wel een afdeling ArtScience aan de KABK, maar wordt techniek vaak nog steeds als onschuldig gereedschap bekeken.
Hoewel we de problemen die Metzger bestreed nog lang niet hebben kunnen oplossen, overtuigt zijn radicaal-kritische aanpak nog steeds. Nu is de taak aan ons te bedenken hoe zijn werk zichtbaar kan blijven. Anti-institutioneel werk is echter moeilijk te institutionaliseren zonder haar principes met voeten te treden. Hoe ziet zo’n instituut eruit? Promovendus Sören Smeling presenteerde in Den Haag zijn onderzoek naar Metzgers project Passiv-Explosiv (1981), waarin de kunstenaar een voorstel deed voor een autodestructieve expositieruimte. Het model bedroeg vijf zalen, waaronder een waterzaal die onder water gezet zou kunnen worden, een laboratorium met lasers, luchtdruk en elektronische apparatuur en een zaal waarin met vuur en explosies gewerkt zou kunnen worden. ‘Kunst zou het museum in ieder geval deels moeten kunnen verwoesten’ aldus Metzger. Het instituut werd nooit verwezenlijkt, maar Metzgers boodschap was duidelijk: werk moet leven, het liefst exploderen.
Helaas slaagde dit symposium er niet in om Metzgers werk tot leven te brengen, vooral omdat het geen moment door een actuele lens bekeken werd. De curatoren die hedendaagse uitvoeringen van Metzgers projecten bespraken, zetten vooral zichzelf op de voorgrond en brachten weinig nieuws. Over het geheel genomen leken de sprekers hun vingers niet aan interpretatie of kritiek te willen branden. Dit ging zover dat de curator van de Sharjah Biennale in 2007, die blijkbaar zonder veel vragen te stellen een van Metzgers provocatieve projecten had uitgevoerd, defensief reageerde op kritische vragen uit het publiek, maar ondertussen zelf de moed verloor. Als de volle zaal Metzger-experts iets liet zien, dan was het wel de wetenschappelijke machine die een langlopende kunstenaarspraktijk in werking zet. Alle aanwezige curatoren, professoren, kunsthistorici en promovendi zijn aandeelhouders in Metzgers werk. Zij zijn gebaat bij een eenduidig en sterk narratief, en dat kan leiden tot behoudendheid. De titel van het symposium Gustav Metzger: The Conscience of the Art World duidde dit in retrospect: niemand bekritiseert immers het geweten.
Dit symposium had een moment kunnen zijn om Metzgers praktijk niet alleen te herinneren maar ook te herdenken. Wat vinden we op dit moment van zijn werk? Hoe kunnen we zijn gedachtegoed zichzelf in praktijk laten brengen? Het symposium kwam eigenlijk vooral tot leven tijdens een spontane uitwisseling van onderlinge ervaringen over de heruitvoering van een werk – een projector met geperforeerde papiertape – dat uitzonderlijk moeilijk te reproduceren is. Meerderen hadden dit geprobeerd, en hun falen was een gedeelde frustratie. Metzgers werk zou niet alleen besproken maar ook beoefend moeten worden, bijvoorbeeld door zijn manifesten niet als historische documenten maar als instructies te lezen, door te discussiëren bij elke inconsequentie in zijn oeuvre of door het instituut van de kunstgeschiedenis te laten radicaliseren tot een autodestructieve versie van haarzelf. Door de daad bij het woord te voegen, zodat Metzger ook na zijn dood de wereld kan blijven veranderen.
Pia Louwerens is schrijver en kunstenaar.