Alleen ‘muf’ is niet genoeg

Marjolein van Trigt
Peter De Cupere, SMILE ROOM (2010) © Peter De Cupere

Geurkunst is hot. Het MoMa in New York wijdde er eerder dit jaar een symposium aan. Komende 23 september staat er een avond in het Temporary Stedelijk in het teken van geur. Ook Arminius in Rotterdam organiseerde een boeiend debat over het onderwerp.

Het Aromadebat in Arminius, op vrijdag tien september, vond plaats in het kader van festival De Wereld van Witte de With. Onderdeel van het kunstfestival waren ook de twee geurinstallaties van de Antwerpenaar Peter de Cupere, die in de catacomben van de oude kerk stonden opgesteld. The Smile Room is een badkamer die lijkt opgebouwd uit streepjes tandpasta. Er komt een sterke mintgeur vanaf. De Smoke Room, ruikt, je raadt het al, naar rook. Naar asbakken, gerookt vlees en asfaltgeuren om precies te zijn. Een verdieping erboven ging de Cupere in debat met een wetenschapper en een kunsthistorica.

Moderator Hans Kennepohl had een interessant gezelschap uitgenodigd. Een plaats aan de tafel voor De Cupere lag voor de hand, aangezien hij de bekendste geurkunstenaar van Europa is. Naast hem schoof kunsthistorica Caro Verbeek aan. Zij is gespecialiseerd in olfactieve en tactiele kunstvormen. Ook aanwezig was Garmt Dijksterhuis, professor Sensory Science bij Unilever. Hij onderzoekt vanuit een commerciële achtergrond hoe mensen reageren op geuren, welke associaties ze oproepen, en welke invloed ze uitoefenen op hun gedrag.

“Er is veel dat we nog niet weten over geuren,” zei hij. “Bijvoorbeeld hoe ze op elkaar reageren. Sommige geuren versterken elkaar, andere juist niet. Wil je begrijpen hoe je bijvoorbeeld een zweetgeur kunt maskeren met deodorant, dan valt er nog een hoop te leren.”

Een probleem bij het spreken over geur is dat we er, anders dan voor kleuren, geen woorden voor kennen. Een broek is blauw, maar over een geur kun je alleen zeggen dat hij bijvoorbeeld naar aardbeien ruikt. Volgens Peter de Cupere is ‘muf’ het enige op een specifieke geur gerichte woord in de Nederlandse taal.

Desondanks valt er meer dan genoeg over geur en kunst te bespreken. In anderhalf uur ging het over onderwerpen als mogelijkheden van geur voor kunstenaars, problemen bij het conserveren, gebrek aan prestige van geur, de geschiedenis ervan en diverse toekomstscenario’s. De aanwezigheid van Dijksterhuis riep bij het publiek ook de vraag op waar commercie precies begint en geurkunst ophoudt. Zo zijn er winkels die hun klanten verleiden met de geur van versgebakken brood. Is dat dan geen geurkunst? De Cupere: ‘Het mooie van kunst is dat het functieloos is. Brood is bedoeld om de mens te voeden, en voor het genot. Dat is een groot verschil.’

Toch zijn de tweehonderd geurkunstwerken van De Cupere niet allemaal even functieloos. In een kliniek richtte hij een ruimte met ‘neuzen’ in voor jonge patiënten. Daarin roken ze de geur van Fruitella, en konden ze de klinieklucht even vergeten. Een ander voorbeeld van geurkunst met een functie is een installatie van zijn hand in een verzorgingstehuis voor demente bejaarden. Met familieleden werd afgesproken dat bewoners op hun verjaardag een persoonlijke geur te ruiken zouden krijgen. Ze bleken daardoor makkelijker de weg terug te kunnen vinden in het gebouw.

Interessanter voor kunsthistorici zijn wellicht de geurkunstwerken waarbij geur de functie van beeld vervangt of ondersteunt. De opkomst van de installatie- en performancekunst zorgde voor de eerste moderne experimenten met geur in kunst, doceerde Verbeek, maar ook Marinetti en Duchamp hielden zich ermee bezig. Zo rook de eerste grote tentoonstelling van de surrealisten sterk naar koffie, om bezoekers te ontregelen. Technologische ontwikkelingen in de jaren negentig, zoals een ‘elektronische neus’ die geurbestanddelen kan analyseren en namaken zorgden voor een hausse aan geurkunstwerken. Verbeek vermoedt dat de bestseller Das Parfum van Patrick Suskind daarin ook een belangrijke rol speelde.

De eerste ervaring met aromakunst deed Verbeek op in de Arsenale van de Biënnale van Venetië in 2001. “Er hing een heel sterke lucht in de Arsenale. Ik vond het maar irritant: konden ze dat niet op tijd weghalen voor de tentoonstelling? Tot ik in de zaal kwam waar de geur vandaan kwam. In lycra zakken zaten allerlei kruiden, zoals kurkuma, kerrie en peper, die de lucht uitwasemden. Het bleek een kunstwerk van de Braziliaan Ernesto Neto. Toen realiseerde ik me dat ik als kunsthistoricus geen referentiekader had voor geurkunst. Dat ben ik toen zelf maar begonnen te realiseren.”

Meer onderzoek naar geurcontinuïteit, het voorkómen van het afnemen van de tentoongestelde geur, is noodzakelijk om van aromakunst een blijvend succes te maken. De Cupere: “Het zou mooi zijn als een kunstenaar kan schilderen met geur die pas bij verhitting op gang komt, of kan boetseren met plastic waarin een geur zit opgenomen.”

Dijksterhuis: “Het probleem is hoe je de ruimte weer schoon krijgt. Je moet de hele ruimte telkens verversen. Daarom is geur-o-rama, film met geur, ook nooit doorgebroken. De enige oplossing zou zijn om bij individuele bezoekers een slangetje in de neus in te brengen.”

Over de toekomst van de geurkunst zijn De Cupere en Verbeek optimistischer dan Dijksterhuis. De Cupere is al jaren bezig met geuralfabetten, zesentwintig geuren achter elkaar, die je moet kunnen lezen als ware het zinnen. Hij gebruikt geuren steeds vaker narratief, zoals ook in The Smile Room en The Smoke Room, waarin de combinatie van geuren een verhaal vertelt.

Verbeek gelooft dat de realistische fase, waarin kunstenaars geur vooral gebruikten om het realistische gehalte van hun werk te verhogen, wel voorbij is. Als voorbeeld noemde ze The Beanery van Edward Kienholz uit 1965, een nagemaakte kroeg met de authentieke geur van bier, vet, as en urine. Verbeek: “Ik denk dat cumulatieve geurkunst steeds belangrijker wordt, waarbij de bezoeker meerdere geuren achter elkaar ruikt. De techniek is er inmiddels om ons geuren toe te eigenen. Denk aan de Aromajet, een printer met tweehonderd geurpatronen.” Dijksterhuis: “De eerste geurprinter stamt al uit 1983. Het is nooit wat geworden, want je hebt duizenden geuren nodig om echt goed te kunnen mengen. De techniek is gewoon nog niet zo ver.”

Na afloop van het debat wisselden de deelnemers druk kaartjes uit. Mensen met een passie voor geur zijn nog steeds zeldzaam, en ze vermoedden allemaal dat ze nog wel eens iets aan de ander kunnen hebben. Zit daar een luchtje aan? Welnee, het was juist de ontmoeting tussen kunst, wetenschap en commercie die deze avond zo geslaagd maakte.

AROMADEBAT
Peter De Cupere (geurkunstenaar), Caro Verbeek (kunsthistoricus), Garmt Dijksterhuis (professor Sensory Science van Unilever), Hans Kennepohl (moderator)

Vond plaats op 10 september 2010
Arminius
Museumpark 3, Rotterdam

Peter De Cupere, SMOKE ROOM (2010) © Peter De Cupere
Garmt Dijksterhuis, Caro Verbeek, Peter De Cupere