Een garderobe die meer obstakels dan gemak oplevert, zo omschreef NRC-columnist Frits Abrahams de Merry-go-round coat rack in het entreegebied van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Ontwerper Wieki Somers (1976) lacht om de kritiek. Met het ontwerp, dat ze ontwikkelde met Dylan van den Berg, werd ze genomineerd voor de ‘Brit Assurance Design of the Year Award’. Bovendien staat de functionele werking van het systeem al lang buiten kijf. “We hebben de materialen en vorm veranderd, maar het systeem zelf is geïnspireerd op een oude mijnwerkerskapstok. Mensen moeten er misschien aan wennen dat hun tassen in transparante, glazen kluisjes zitten en de jassen hoog boven hun hoofden worden gehesen. Daar hangen ze veilig, maar wel in het zicht van iedereen. Door de interactie met het publiek verandert de carrousel van jassen voortdurend van vorm en kleur.
Dat de garderobe binnen een museale context zowel fungeert als gebruiksmeubel als artistieke installatie, is een opvallende rode lijn in het werk van Somers. Ze is niet zozeer uit op een visueel herkenbaar handschrift als wel op een betekenisvol werk. “We ontwikkelen niet een bepaalde stijl, een typisch Wieki Somers-sausje voor herkenning of voor de verkoop. Het gaat ons om de dingen zelf. We onderzoeken het gebruik, de context, de betekenis van producten, conventies, rituelen. Uit dat onderzoek rollen heel diverse producten, waarbij de inhoud altijd onlosmakelijk is verbonden met de keuze voor het materiaal en de techniek. Ongeacht of het nou om een artistiek statement gaat of om een functioneel product, de totale beleving staat centraal. De Merry-go-round coat rack is bijvoorbeeld een functioneel gebruiksmeubel, hij moet domweg goed werken. Tegelijkertijd valt er méér aan te ontdekken. De installatie werkt als een spiegel van het museum. Je ziet gelijk of het druk is binnen en welk soort bezoekers een expositie trekt. Bovendien vertelt hij ook een verhaal dat aansluit bij wat een museum betekent. De jassen van de bezoekers worden door hun zichtbaarheid als het ware onderdeel van de museumcollectie.”
Dat Somers geïnteresseerd is in de betekenislagen en verhalende kracht van gebruiksvoorwerpen plaatst haar binnen de traditie van Nederlands design. Ze studeerde eind jaren negentig op de befaamde Design Academy Eindhoven en trad daarmee in de voetsporen van ontwerpers als Jurgen Bey, Richard Hutten en Hella Jongerius. Deze eerste generatie ‘conceptueel ontwerpers’ had een kleine tien jaar eerder de wereld veroverd met ontwerpen die primair werden geboren uit kritische ideeën en persoonlijke fascinaties. Omdat ze vooral op eigen initiatief en slechts zelden in opdracht van bedrijven werkten, zou hun beroepspraktijk gelijkenis gaan vertonen met de beroepspraktijk van beeldend kunstenaars. De generatie die volgde, met onder meer Wieki Somers, Job Smeets, Maarten Baas, Bertjan Pot en Chris Kabel, zette een stap verder. Concepten werden minder belangrijk en het werken vanuit de intuïtie won aan gewicht. Schoonheid mocht weer. Er ontstond aandacht voor de context waarin gebruiksvoorwerpen functioneren. De rituelen waartoe ze uitnodigen. Hun poëtische zeggingskracht. Somers: “Wat mij vanaf het begin fascineert is de relatie tussen mensen en dingen. Wat is een voorwerp en wat zou het kunnen zijn. Door telkens ongebruikelijke vragen te stellen, onderzoek ik welke verborgen waardes er schuilen in meubels, in serviezen, in vazen. Voor mij zijn de dingen waarmee we ons dagelijks omringen perfecte media om te communiceren. We leven er tenslotte tussen. Ze zijn als een taal voor mij.”
Terwijl er talloze overeenkomsten zijn tussen het werk van Somers en haar generatiegenoten, is er ook een duidelijk onderscheid, met name in de wijze waarop zij de verhalende kracht van de dingen koppelt aan het maakproces. Of ze nu werkt met traditionele, ambachtelijke materialen zoals keramiek, glas en textiel of met hightech kunststofweefsels, de tactiliteit, de sensuele uitstraling, de mogelijkheden en inherente betekenissen van een gekozen materiaal dragen in sterke mate bij aan de betekenissen die ze wil overbrengen. “Door bestaande oplossingen niet als vanzelfsprekend aan te nemen en hen telkens weer te ondervragen, creëer ik ruimte voor experimenten. In het maakproces ontstaan nieuwe ideeën. Toeval speelt daarbij een belangrijke rol, maar ook de mate waarin Dylan en ik in staat zijn materialen zo te manipuleren en transformeren dat ze doen wat wij ermee willen uitdrukken. We zoeken altijd naar een balans tussen ratio en intuïtie. Vandaar de titel van onze overzichtexpositie in Stedelijk Museum ‘s-Hertogenbosch: THINKING HANDS, SPEAKING THINGS. In de verbinding tussen het intuïtieve maakproces en de inhoud ontstaan nieuwe inzichten. Het resultaat biedt de gebruiker vervolgens ruimte voor verwondering en eigen interpretaties. Ik zie producten als metaforen van het dagelijkse leven. Producten kunnen refereren aan bepaalde gebeurtenissen of ze incorporeren diverse verwijzingen. Door de versmelting van al die betekenissen worden ze het waard gekoesterd te worden. Als dingen puur functioneel blijven, maar ook als dingen zonder veel aandacht voor het maakproces zijn ontstaan, creëer je geen intieme relatie met de gebruiker. Er is al zoveel ruis aan spullen in de wereld!”
Inmiddels werkt Studio Wieki Somers al een klein decennium aan een omvangrijk oeuvre, zowel op eigen initiatief als in opdracht van bedrijven en musea. Het werk is opgenomen in diverse museale collecties en wordt met grote regelmaat gepresenteerd in de internationale media. Bekende iconen zijn Blossoms, een vaas waarin de bloem als het ware is vergroeid met zijn container, de Matrasvaas, die speelt met verwijzingen naar oude scheepsboeien en de vervaagde decoraties van oude matrassen, High Tea Pot, een theepot in de vorm van een dierenkop met bontjas, Bathboat, de transformatie van een roeiboot tot badkuip en Bellflower, waarin verlichting en lamp organisch zijn vergroeid. Dat Somers zich bij al haar ingrepen bewust is van de waarde van het verleden is misschien nog het beste zichtbaar in Departed Glory. Op verzoek van het Haags Gemeentemuseum ontwierp ze de twee missende onderdelen van een driedelige tulpenvaas uit de zestiende eeuw, waaronder het verstilde, witte beeld van verwelkende tulpen. Deze fossielen van tulpen zijn ontstaan door echte tulpen te dippen in porselein. Het natuurlijke materiaal verbrandde tijdens het stookproces. Tegelijkertijd werden de bloemen vereeuwigd als fragiele porseleinen replica’s en als zodanig verenigd met de vaas. Iedere museaal gepresenteerde vaas vertelt ons iets over de tijd waarin hij werd gemaakt. Dat hij wezenlijk een container is die in potentie bloemen kan dragen is nooit zijn primaire doel geweest. Bloemen in een vaas vinden immers vroeg of laat een wisse dood, terwijl de container als stille getuige van vergane schoonheid misschien wel een eeuwig leven wacht.
Wieki Somers richtte na haar afstuderen aan de Design Academy Eindhoven haar eigen studio op met de naam Studio Wieki Somers, waarin zij nauw samenwerkt met Dylan van den Berg.