Vieze knietjes

Lise Lotte ten Voorde

Vreemde vogels zijn het, de mannen die zich in hun kunstpraktijk bezig houden met onze gevederde vrienden. De wijze waarop zij dat doen is vaak te scharen onder één of meerdere van de volgende perspectieven op het onderwerp: obsessief,  gastronomisch, of wetenschappelijk. Daarnaast komt er steevast enige jongensachtige vasthoudendheid aan te pas, en lak aan vieze knieën van wachten in de bosjes.

Kunstenaar Martin Brandsma (1972, Weststellingwerf) is zo’n vasthoudende jongen. Als kind bewaarde hij dozen vol veren onder zijn bed. En geef hem eens ongelijk met al die kleuren die je niet voor mogelijk houdt, en dat fascinerende gedrag: vliegen! Niet voor niets droegen sjieke 19e-eeuwse dames veren op hun hoed. Deze omstreden praktijk zou overigens later leiden tot de oprichting van de Vogelbescherming.

Martin Brandsma concentreert zich sinds vier jaar op één specifieke, eigenlijk vrij saai ogende soort: de klapekster. De klapekster is lichtgrijs met witte buik, heeft zwarte vleugels en een soort zwarte bandietenstreep over de ogen. Hij is solitair, zoekt altijd het hoogste topje in een boom en jaagt op kevers, muizen, kikkers en jonge vogels die hij vervolgens aan stekels in een struik spietst om ze op te peuzelen. Niet echt een gezellig type om als buurman te hebben. Misschien ook dat hij daarom nauwelijks nog voorkomt in Nederland als broedvogel.

Het is dus niet gemakkelijk om klapeksters te zien in Nederland, maar Martin Brandsma zag er toch een hoop, tenminste tweeëndertig. Voor het werk Identities tekende hij de in Friesland geobserveerde eksters in een gestandaardiseerde vorm (een soort kleurplaat die hij steeds anders invulde), waardoor hij subtiele verschillen ontdekte waarmee de vogels te identificeren zijn. Brandsma bewees daarmee niet alleen zijn tekentalent en engelengeduld, maar droeg bovendien bij aan het in kaart brengen van een bedreigd dier.

Voor Martin Brandsma is de klapekster meer dan een natuurverschijnsel: het is zijn muze. Wat hem precies aantrekt kan hij niet zeggen, maar met het maken van werk hoopt hij meer grip te krijgen op dat waarom. Hij tekende ze, verzamelde hun braakballen, trad via sjamanistische rituelen met ze in contact en volgde ook meer wetenschappelijke routes om hun gang te doorgronden. Zo ook voor het boek kwieht.

In kwieht (dat roepen klapeksters als ze de weg kwijt zijn) zijn de trektochten en verspreiding van de klapekster het onderwerp. Op het oog is het een verzameling ansichtkaarten van het nietszeggende soort dat je vanaf een vakantieadres naar je tante stuurt. Op de eerste een staaltje Belgisch spoorwerk in zwart-wit; op de laatste een Texels kerkje in een rand van wolkenlucht. Nergens een klapekster te bekennen.

In tien maanden van intensieve arbeid verzamelde Brandsma ansichtkaarten van de 154 plekken waar de klapekster sinds 1890 is gesignaleerd, plekken buiten zijn natuurlijke habitat. Elke afbeelding correspondeert met de datum en locatie van de waarneming die in wetenschappelijke publicaties zijn vastgelegd. Hij heeft een vrij behoudende smaak, die klapekster: Scandinavië, de Engelse kust, de Hollandse eilanden. Zo nu en dan wijkt er een uit naar Israël, Kenia of Borneo. Het is of de klapekster die kaarten zelf heeft verstuurd, als fysieke vertalingen van zijn ‘kwieht’: kom me hier maar zoeken.

Zoals het een echte verzamelaar/ kunstenaar/bioloog betaamt, heeft dit onderzoek geleid tot een wat compulsieve ordening met aangename visuele kwaliteiten. Wie niet houdt van het noorden, kan met dit boekje en een beetje fantasie toch een reisje maken. Zonder vieze knietjes.

Martin Brandsma
KWIEHT (2012)
www.martinbrandsma.nl