De positie van de vrouw in een oorspronkelijk door mannen gedomineerde kunstwereld; de rol waarin ze zich onder invloed van de maatschappij moet schikken; de manier waarop ze door de media worden afgeschilderd. Wie bij dit soort issues denkt aan het zoveelste retrospectieve van feministische kunst uit de jaren ’60 en ’70 komt bedrogen uit. Ook anno 2006 blijken vrouwelijke kunstenaars nog steeds te worstelen met hun eigen identiteit. Althans, dat is wat De Appel ons wil doen geloven. Onder de veel te lange titel If I can’t dance I Don’t want to be part of your revolution: ‘Feminist Legacies and Potentials in Contemporary Art Practice’ onderzoekt het Amsterdamse kunstcentrum – van oudsher een bolwerk geleid door vrouwen – welke rol het feministische denken speelt in het werk van een jonge generatie kunstenaars.
Zoals vaker bij tentoonstellingen met de wortels stevig in de theorie, gaat dat gepaard met de nodige verhandelingen, symposia en performances. Zaken waar ook Nederlandse kunstcentra als Witte de With, BAK en het Stedelijk Museum Amsterdam tegenwoordig dol op zijn. De expositie wordt op die manier onderdeel van een hip, allesomvattend totaalpakket. In de praktijk delft de kunst tussen al dat verbale en fysieke geweld vaak het onderspit. Ook in De Appel overtuigt de aankleding meer dan de inhoud, een klein aantal werken daargelaten.
Eén van die uitzonderingen is de aandoenlijk kneuterige powerpointpresentatie Structures that fit my openings and other parts considered in relation to their whole van Frances Stark. Stark blijkt één van de weinige kunstenaars die (terecht) kritisch staat tegenover het project van onafhankelijke curatoren Frederique Bergholtz en Annie Fletcher. Bijvoorbeeld door zich af te vragen of ze wel zo blij moet zijn met het predikaat kunstenares. Stark ziet zichzelf bovendien meer als een denker, een schrijver, dan als een kunstenaar. Ze gebruikt de taal niet om haar werk te duiden, voor haar is taal wezenlijk onderdeel van het werk. Het proces van vragenstellen wordt gevolgd door een uiteenzetting van de verschillende rollen die Stark als vrouw, moeder en kunstenaar speelt in onze westerse consumptiemaatschappij. Helaas verliest ze zich daarna alsnog in verwijzingen naar Flaubert, Nietzsche en Godard. Jammer. Dat spel van vingerwijzen gaat vaak, ook bij Stark, niet verder dan ‘laten-we-eens-zien-wat-de-autoriteiten-er-over-te-zeggen-hebben’. Een feitelijke dialoog ontbreekt. Meestal is het slechts een poging om door middel van een citaat de eigen positie te onderzoeken dan wel te bevestigen, zoals Karl Holmqvist bijvoorbeeld doet in zijn eerbetoon aan kunstenaar Yayoi Kusama .
Ook Jutta Koether laat zien dat ze weet wat er in de wereld te koop is. Koether maakte bewerkingen van de schilderijen The Origin of the World van de Franse realist Gustave Courbet en van La Femme van Paul Cézanne. Beide lofzangen op de vrouw – en daarmee op het leven – geschilderd vanuit het perspectief van de man. Daarmee verhoudt Koether zich niet enkel tot de kunstgeschiedenis, maar stelt ook vragen over de relatie tussen werk en auteur en over de door mannen samengestelde kunstcanon.
Iemand die niet mag ontbreken in een tentoonstelling als deze, en dat gelukkig ook niet doet, is Lily van der Stokker. Van der Stokker maakte internationaal naam en faam met abstracte, pastelkleurige wandschilderingen vol ronde vormen en teksten waarin ze haar eigen leefwereld betrekt. Waarmee ze als geen ander speelt met het idee dat ‘vrouwelijke kunst’ vooral decoratief, emotioneel en persoonlijk is. Ze geeft het publiek wat het verwacht. Althans, wat ze denkt dat het verwacht. Voor de expositie in De Appel maakte Van der Stokker de muurschildering Wat zielig.
Hoewel uit de expositie blijkt dat vrouwen anno 2006 nog altijd onderzoek doen naar de rol die ze spelen in het dagelijks leven en in deze context naar de positie die ze innemen binnen het reguliere kunstcircuit, is het maatschappelijk engagement, het strijdbare, allang verdwenen. De term feminisme is daarmee ontdaan van al zijn kracht. Het gaat tegenwoordig niet langer om ‘de vrouw’ die ageert tegen de lange tijd door mannen gedomineerde maatschappij. In plaats daarvan kijkt de kunstenaar, hetzij man, hetzij vrouw, anno 2006 op persoonlijke titel naar hoe hij/zij zich verhoudt tot de wereld om hem/haar heen. Zie bijvoorbeeld het werk van Falke Pisano en Haegue Yang. Natuurlijk doen vrouwen dat vanuit een andere perspectief dan mannen (hoewel je beslist ook voorzichtig moet zijn met stereotyperingen als ‘de man’ en ‘de vrouw’). Met feminisme heeft het in ieder geval weinig meer te maken. Sterker nog, het feminisme is net zo dood als de periode waarvan het deel uitmaakte, het modernisme. If I can’t dance I don’t want to be part of your revolution: ‘Feminist legacies and potentiels in contemporary Art practice’ is daarvan waarschijnlijk nog wel het beste bewijs.
If I Can’t dance I don’t want to be part of your revolution: ‘Feminist Legacies and Potentials in Contemporary Art Practice’, t/m 14 januari 2007
De Appel, Nieuwe Spiegelstraat 10, Amsterdam