Voordat ik afreis naar het Tilburgse Incubate-festival lees ik in de Volkrant Gijsbert Kamers’ interview met Bill Drummond, de schrijver, kunstenaar en oprichter van de avant-garde popgroep The KLF van wie ik deze middag een lezing zal bijwonen. ‘Als je in Tilburg een schoenpoetser bezig ziet,’ schrijft Kamer, ‘blijf even staan want dat is ongetwijfeld Drummond.’ Inderdaad. Voor de deur van het Midi Theater heeft Drummond zijn verschillende potjes schoensmeer, borstels en lappen uitgestald. ‘Mag ik?’, vraag ik Drummond. ‘Sure’, zegt de kunstenaar en gebaart naar zijn stoel.
Een uur later zal Drummond vertellen dat hij het schoenpoetsproject in Venetië bedacht, waar hij deelnam aan de Biënnale. Het heeft iets te maken met de teloorgang van muziek. In plaats van een plaat opnemen, kan je maar beter een eenvoudig deuntje fluiten tijdens het werk. Mijn gedachten dwalen af. Eerder las ik al over Man Makes Bed, een project waarvoor Drummond veertig bedden in elkaar zal timmeren om onder liefhebbers te verloten. Hij bedacht het project op weg naar een kunstfestival in de Chinese miljoenenstad Guangzhou. Overal waar Drummond als kunstenaar wordt onthaald, meet hij zich een ander beroep aan: timmerman, schoenpoetser. Ik kan me trouwens niet herinneren dat hij een deuntje floot toen hij mijn schoenen poetste.
Bill Drummond poetst mijn versleten laarsjes. Hij doet dat met een vaart die niet alleen vakmanschap maar ook ergernis lijkt te verraden. Of is dat mijn projectie? Het feit dat de man hier gehurkt aan mijn voeten zit en het klusje opknapt dat ik zelf al maanden geleden had moeten doen, vervult me met gêne. En heb ik het gevoel dat de ongemakkelijkheid wederzijds is.
Er wringt iets in Drummonds verering van eenvoud en gemeenschapszin. Hij komt de grote zaal van het Midi Theater binnenlopen met een relaxte tred. Op het midden van de vloer legt hij een grote rugzak. In de loop van zijn verhaal – dat hij vertelt alsof hij toevallig even alle aandacht heeft op een familieverjaardag – komen er uit de tas grote foto’s en vellen tekst tevoorschijn die zijn verhaal illustreren.
Zo ontspannen als hij is als hij vertelt, zo paniekerig is hij als een van de aanwezigen na tien minuten de zaal uitloopt. ‘You can’t leave’, zegt hij. ‘Do you have a good reason to leave?’ ‘Ja’, zegt de man lachend terwijl hij om de hoek verdwijnt.
Het publiek lacht, Drummond is even van zijn a propos. Hij eist commitment van ons; toewijding is de basis van gemeenschapszin. Hij vertelt over een project waarbij een enorme kring mensen omstebeurt ‘weeeeeyooooo’ naar elkaar riep. Je mocht dan het gevoel hebben dat je voor lul stond, als je eenmaal ‘weeeeeyooooo’ had geroepen, voelde je je fantastisch: je maakte deel uit van de groep. Dat was toewijding.
De laarsjes zijn gepoetst. Drummond en ik staan op. Staand is hij een grote man, met imposante, brede schouders onder zijn verweerde, Schotse kop. Als hij me een hand geeft, zijn de verhoudingen tussen ons weer zoals ze zouden moeten zijn. Hij de mediapersoonlijkheid met een imponerende back story, ik bezoeker van zijn lezing.
Na de lezing klapt Drummond met het publiek mee. Hij loopt niet weg uit de zaal maar neemt plaats in een van de stoelen, wachtend tot hij zijn rugtas weer in kan pakken. ‘Thank you’, zeg ik als ik langsloop en schud hem nogmaals de hand. Drummond lijkt overvallen te worden door dezelfde lichte paniek als toen een van zijn bezoekers de zaal verliet. De verhoudingen verschuiven weer. Ik een enthousiaste fan, hij een kunstenaar die zo toegewijd is aan de strenge regels van zijn eigen kunstprojecten dat hij zich erbuiten geen raad weet.