Drie maanden geleden verhuisde ik naar het Mercatorplein in Amsterdam-West. Kort daarna werden zeventien grote betonblokken met foto’s op het plein voor de deur neergezet. Op het balkon van mijn nieuwe huis keek ik vervolgens een paar weken uit over een tentoonstelling waarin het werk van zes geselecteerde kunstenaars van de jaarlijkse Talent Call van Foam werd samengebracht. Het is maar één voorbeeld van de vele openluchttentoonstellingen die steeds vaker in en rond Amsterdam als paddenstoelen uit de grond lijken te schieten. Deze zomer komt de kunstliefhebber zeker aan zijn trekken met tentoonstellingen in de openbare ruimte. Waarom zien we dit fenomeen steeds vaker, wat zijn de drijfveren van tentoonstellingsmakers om buiten de muren van kunstinstellingen te opereren en op welke manier verhoudt een tentoonstelling zich tot de plek waar zij plaatsvindt? Deze vragen wil ik aan de hand van een verkenning van tentoonstellingen in de openbare ruimte proberen te beantwoorden.
Kunst in de openbare ruimte is de afgelopen decennia steeds belangrijker geworden binnen het domein van de kunstkritiek. Wat vroeger vooral betekenis had als publieke opdracht – het verschaffen van werk voor kunstenaars en verrijking van het straatbeeld – komt steeds vaker ter sprake in kunsthistorische beschouwingen en reflecties. Van 1999 tot 2012 was Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR) de belangrijkste organisatie die zich richtte op dit onderwerp. Vanwege de opheffing werden de verschillende taken van deze stichting verdeeld. Sinds 2003 is Jeroen Boomgaard lector kunst in de openbare ruimte binnen het Lectoraat Art & Public Space (LAPS, wetenschappelijk instituut voor kunst en publieke ruimte) aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Voor deze verkenning van een nieuwe vorm van kunst in de publieke ruimte, namelijk tentoonstellingen in de openbare ruimte, heb ik het essay Wild Park – Het onverwachte als opdracht dat Boomgaard in 2011 in opdracht van het Fonds BKVB (nu het Mondriaan Fonds) schreef, als startpunt genomen.
Een van de meest bekende initiatieven van kunst in de openbare ruimte in Nederland zijn de Sonsbeek- beeldententoonstellingen die sinds 1949 in het Arnhemse Park Sonsbeek worden georganiseerd. Deze tentoonstellingen zouden aanvankelijk elke drie jaar plaatsvinden, maar werden later met grotere tussenpozen georganiseerd. In het park werd een internationale selectie van beeldhouwkunst tentoongesteld. Die verspreidde zich vanwege het succes later uit over Arnhem en zelfs door heel Nederland. In 2016 zal er voor het eerst in acht jaar weer een tentoonstelling in Park Sonsbeek te zien zijn. Het kunstenaarscollectief ruangrupa uit Indonesië is bezig met de voorbereiding van deze expositie, die gericht is op de dialoog met bewoners van Arnhem. Dat concept volgt de tendens van tentoonstellingen in de openbare ruimte: de kunstwerken moeten voor iedereen toegankelijk zijn en een positieve impuls aan de omgeving geven. Ruangrupa is in juli van dit jaar begonnen door een huis aan de Arnhemse Looierstraat om te dopen tot Ruru Huis – een ontmoetingsplaats voor de bewoners en de kunstenaars.
Wat hebben al deze projecten gemeen? Waarin zijn zij beter dan instellingen die moderne en hedendaagse kunst presenteren binnen hun muren of eventueel in een beeldentuin? Vervallen we niet in middelmatige tentoonstellingen die het daglicht alleen zien vanwege de politieke drijfveer om cultureel verantwoorde projecten in de publieke ruimte te presenteren? Om te kunnen kijken naar de twee fenomenen kunst en tentoonstelling in de openbare ruimte helpt de definitie van die tweede. Onder de openbare ruimte verstaan wij de plekken die voor iedereen vrij toegankelijk zijn, zonder dat hier een toegangsbewijs voor nodig is. Kunst kun je zien als een vrije uiting die niet direct aan de structuur van de openbare ruimte bijdraagt. Zij bezit geen directe functie, maar is een vrije uiting van de maker die een boodschap en esthetische meerwaarde aan de openbare ruimte geeft. Boomgaard geeft in zijn essay aan dat voor ‘deze tentoonstellingen in de openbare ruimte dezelfde voorwaarden gelden als voor solitaire kunstwerken: ze beogen plekken te creëren voor ontmoeting, uitwisseling en meningsvorming.’
De locatie is een eerste variabele. Deze hangt af van de aard van de tentoonstelling, maar soms is de keuze voor een locatie in combinatie met een tentoonstelling raadselachtig. Wat een openbare locatie aan een tentoonstelling verbindt, hangt af van de potentiële doelgroep, de aanblik van de omgeving en de bezoekers die om andere redenen reeds gebruikers zijn van de aangewezen openbare ruimte. De tentoonstelling die ik in de introductie van dit stuk noemde, de billboardexpositie van Foam op het Mercatorplein, is een voorbeeld van een onkundige, of op zijn zachtst gezegd onnatuurlijke, wisselwerking tussen locatie en tentoonstelling. Hier spelen andere belangen: Stadsdeel Amsterdam-West haalt graag een organisatie als Foam naar het Mercatorplein om bij te dragen aan de aantrekkingskracht van het stadsdeel op jonge, hippe en creatieve mensen.
Tracy Metz schrijft in haar artikel voor de Groene 2014 over de opkomst van koffiebars, pop-up restaurants en food trucks die volgens haar niet bedoeld zijn voor de mensen die al in een bepaalde wijk wonen, maar zich juist richten op nieuwe bewoners. Ook op die manier vervult de tentoonstelling een rol in de opwaartse impuls die sinds 2007 aan de zogenaamde Vogelaarwijken wordt gegeven. Kunst wordt ingezet als emulgator die de buurt met een nieuw soort bewondering kan verbinden. Foam is op zijn beurt blij met de zichtbaarheid die hiermee wordt gegenereerd. Dit soort tentoonstellingen houdt het midden tussen marketingmiddel en een culturele campagne: de omschrijving ‘billboardtentoonstelling’ zegt al genoeg. Later worden de foto’s naar de liefhebbers toegebracht: de tentoonstelling is van 18 tot en met 20 september te zien op fotografiebeurs Unseen, die niet alleen wordt georganiseerd door Foam, maar ook door Platform A, een ‘office for cultural business development’ en Vandejong, een ‘branding agency’.
ArtZuid is inmiddels een bekende verschijning in het chique Amsterdamse stadsdeel. Dit jaar heeft de organisatie tentoonstellingmakers Rudi Fuchs en Maarten Bertheux gevraagd om de beeldenroute samen te stellen. De selectie bestaat uit grote sculpturen van bekende kunstenaars die over de groenzomen van de straten in Amsterdam-Zuid staan verspreid. ArtZuid lijkt met deze tentoonstelling veel op een gemiddelde museumzaal. De straten voelen leeg aan, de kunstwerken krijgen alle ruimte en als bezoeker heb je het gevoel dat je als enige door de tentoonstelling loopt. Het verschil is dat je vogels hoort fluiten en auto’s hoort langsrijden. Op de website spreekt men van een ‘…innovatief tentoonstellingsconcept ontwikkeld met 18 “podia” op de open plekken van de route’. De marketingmachine achter ArtZuid en de doelgroep – hoogopgeleide ouderen– is tekenend voor een eenzijdig concept waarbij de kracht van de locatie weinig vernieuwing biedt. Aan de andere kant richt de organisatie haar pijlen op de media-aandacht die het bezoek van bijvoorbeeld Lady Gaga teweegbrengt: ‘ze … blijkt dol op het werk van John Chamberlain’. De sculptuur staat pal voor het Hilton Hotel, zou zij de rest van de tentoonstelling ook hebben bekeken?
Een tentoonstelling met meer zeggingskracht en een vernieuwende invalshoek is Get Lost. Deze kunstroute – ook in Amsterdam-Zuid – presenteert niet alleen nieuw werk, maar creëert ook nieuwe banden tussen de kunst- en zakenwereld. Bedrijven op de Zuidas geven kunstopdrachten, waarna de kunstwerken in de openbare ruimte van het zakendistrict belanden. Na afloop van de kunstroute (27 september) hebben deze bedrijven als eerste het recht om het werk te kopen. Daarmee probeert Get Lost het gat tussen twee werelden te dichten. Met deze aanpak kan de tentoonstelling op sociaal vlak voor verbetering zorgen. Buren als advocatenkantoor Loyens & Loeff en de Gerrit Rietveld Academie leren elkaar kennen. Dit werd het mooist inzichtelijk gemaakt in het afstudeerwerk van initiator Cecile Mullens-Wentges, die na een korte carrière de zakenwereld verliet om te gaan studeren aan de Gerrit Rietveld Academie. Met I Wonder where We Will Meet (2013) sloeg zij een letterlijke brug tussen de twee gebouwen. De steigerconstructie die de twee panden voor de duur van de tentoonstelling verbond, nodigde uit tot ontmoeting tussen de kunstenaars en de advocaten. Daarnaast werden er rondleidingen gegeven door elkaars leefwereld. Twee jaar later heeft zij nieuwe kunstenaars bijeengebracht om soortgelijke ontmoetingen te bewerkstelligen. Get Lost moet kunstenaars helpen een stap richting de commercie te zetten, zonder af te doen aan de artistieke kwaliteit van hun werk. Het is duidelijk dat dit concept weldoordacht is en naast het presenteren van kunst een grotere vraag probeert te beantwoorden.
Kunst aan de Schinkel opent in het najaar, waardoor deze kunstmanifestatie de concurrentie met de vele zomertentoonstellingen niet aan hoeft te gaan. De Soledad Senlle Art Foundation organiseert Kunst aan de Schinkel dit jaar voor de derde keer, waarbij de titel Verborgen plekken verwijst naar de opdracht voor de tien deelnemende kunstenaars. Door middel van kunstwerken in de openbare ruimte worden locaties onthuld die normaal aan ons zicht blijven onttrokken. Het initiatief verbindt de kunstwerken daarmee direct aan de fysieke ruimte, en biedt kunstenaars de gelegenheid om met een ingreep in de openbare ruimte, de ogen van bezoekers en voorbijgangers voor deze plekken te openen.
Daarmee biedt deze manifestatie wat mij betreft de beste kijk op succesvolle kunst in de openbare ruimte. De voormalige gevangenis aan de Havenstraat bij het Haarlemmermeerstation, het vroegere brugwachtershuisje in een kelder onder de Zeilbrug en de begraafplaats Huis te Vraag krijgen een nieuwe betekenis doordat kunstenaars werk maken voor de specifieke locatie. Hierdoor wordt een openbare ruimte niet door kunst bezet, maar wordt zij op subtiele wijze geherdefinieerd aan de hand van de kunst die een dialoog met de locatie aangaat. De tentoonstelling is nog niet geopend, dus ik moet een slag om de arm houden. Toch heb ik heb er om bovenstaande redenen vertrouwen in dat dit initiatief positief zal uitpakken. De kwaliteit van een tentoonstelling in de openbare ruimte zit in de relatie die het geheel van werken aangaat met de plek waar zij wordt gepresenteerd. Het grote verschil met een tentoonstelling in een tentoonstellingsruimte is dat de openbare ruimte wordt gedeeld tussen bezoekers en gebruikers van de plek, en dat de kunstwerken beide groepen zouden moeten kunnen aanspreken. Een krachtig beeld dat aan de specifieke geschiedenis van de locatie herinnert of een bestaande plek op een nieuwe manier zeggingskracht geeft is wat mij betreft geslaagd. Omdat tentoonstellingen in de openbare ruimte geen entree of uitgang hebben, staat of valt de tentoonstelling bij haar receptie. Positieve reacties en verraste gezichten op straat bepalen de kwaliteit, niet het bezoekersaantal.
Elke tentoonstelling heeft haar eigen doel. Zij geeft een instelling meer aandacht door ook buiten de muren zichtbaar te zijn, geeft een plek statuur, of verbindt kunst aan het bedrijfsleven. In zijn essay schetst Boomgaard kwaliteit als ‘werken die er in slagen te ontsnappen aan de belangen en inventies waarmee een plek beladen is en die met hun vluchtlijn een onverwacht patroon in de lucht tekenen.’ Dat onverwachte patroon zie je vooral terug bij de tentoonstellingen die vanuit het tentoonstellingsconcept op een inventieve manier een relatie aangaan met de omgeving. Door een serie kunstwerken in de openbare ruimte te plaatsen heb je nog geen geslaagde tentoonstelling, net zomin als binnen de muren van het instituut. Een tentoonstelling heeft pas zeggingskracht wanneer er een dialoog ontstaat.