ONWILLIGE GETUIGENIS

Mischa Andriessen

“Wil je mijn getuige zijn?”. Deze wat bedeesde vraag (slechts een van de vele getoonde dia’s tijdens de expositie in het BAK) is uiteindelijk van doorslaggevend belang voor de positie die de toeschouwer ten opzichte van Gerrit Dekkers werk inneemt. In de begeleidende brochure wordt Dekker gepresenteerd als een compromisloos kunstenaar. Na zich jaren afzijdig te hebben gehouden, is Over geen beneden, geen boven en geen zijkanten een comeback. Nu komt een compromisloze houding in de praktijk helaas dikwijls neer op veeleisend zijn; de druk wordt op de schouders van de toeschouwer gelegd, die moet willen begrijpen wat hem wordt voorgezet omdat de kunstenaar weigert hem daarin tegemoet te treden. Op die manier manoeuvreert Dekker de bezoeker van de expositie op voorhand in een ongemakkelijke positie; deze kan de tentoonstelling na een paar minuten verlaten zonder een idee te hebben waar die over gaat, of hij moet zich gewonnen geven en lang blijven kijken.
Wat hij te zien krijgt, zijn elkaar in hoog tempo opvolgende beelden die in een L-vorm op de kale muren van BAK geprojecteerd worden in combinatie met een geluidsband waarop harde hamergeluiden zijn opgenomen. Beelden van India en Israël, beelden van twee jonge mannen die de kano waarmee Dekker een ‘rituele reis’ van Amsterdam naar Utrecht maakte in de tentoonstellingsruimte neerleggen, beelden van het omslag van Milan Kundera’s Onsterfelijkheid, bladzijden uit een (dat?) boek, beelden van vrouwen met een handdoek op het hoofd, een vrouw die voor zich uitstaart, beelden van een man met een baard en een kapotte neus. Talloze beelden, overgehouden aan jaren reizen en door de kunstenaar op deze manier geordend. Hij presenteert ze opzettelijk zonder houvast voor de toeschouwer. Wat dat betreft, is de titel veelzeggend; er is geen kader. Met enige goede wil kun je de opeenvolging van dia’s zien als de verbeelding van Panta Rhei (alles stroomt), maar evengoed zou je het vormeloos kunnen noemen. De keuze die je maakt, hangt opnieuw af van je opstelling.
“We zijn nog nooit zo dicht bij de werkelijkheid gekomen…[…] Als iemand nu vraagt: wat zijn jullie aan het doen? Dan zeggen we: we zijn aan het leven en we willen het meedelen”. Deze in de brochure aangehaalde woorden dateren uit de tijd dat Dekker nog intensief samenwerkte met de op jonge leeftijd verdronken kunstenaar Ben D’Armagnac. Hoewel meer dan dertig jaar geleden, is dat nog steeds Dekkers drijfveer; uitdrukking geven aan een volledige lebensbejahung. Wie het leven in beeld wil brengen, moet echter altijd bepaalde facetten achterwege laten om zijn voorstelling kracht mee te geven. Wat mij betreft, is Dekker daarin niet geslaagd. Zijn beelden zijn te zeer particulier, de verbanden die hij legt ofwel te complex ofwel te obligaat. In de eerste plaats is dat een gevolg van de (te) persoonlijke opstelling. In principe heeft de toeschouwer niets met de vele reizen van Dekker te maken, ze worden voor hem pas interessant als hij er iets in ontdekt dat het werk boven het particuliere uittilt. Een tweede bezwaar heeft betrekking op de presentatie. In zijn boek Topologie der Kunst beschrijft Boris Groys de problematiek van film/videokunst in de museale ruimte. Omdat de duur van de voorstelling vaak niet aangegeven wordt, voelt de toeschouwer zich meteen ongemakkelijk. Hij valt middenin een voorstelling waarvan hij geen idee heeft of deze een verhaal heeft of een aaneenschakeling is van beelden. Die onwetendheid maakt menigeen helaas bij voorbaat tot een onwillige getuige.

OVER GEEN BENEDEN, GEEN BOVEN EN GEEN ZIJKANTEN, Gerrit Dekker, t/m 20 maart 2005

BAK, Basis voor actuele kunst, Lange Nieuwstraat 4, Utrecht, wo t/m zat 12–17, zo 13–17