Ode aan de doden

Anneke van Wolfswinkel
Tentoonstellingsoverzicht Nothing but good, Park, Tilburg

Op de wanden van de hoge ruimte is rondom een brede grijze strook geschilderd, en daarop hangen, als een tijdlijn in een geschiedenislokaal, de kunstwerken. Allemaal min of meer op A4-formaat, staand of liggend. Daaronder een tweede lijn, van printjes, exact op A4-formaat en allemaal staand. Er is eigenlijk maar één manier om deze tentoonstelling te bekijken: bij de eerste beginnen en langzaam doorlopen tot je bij de laatste bent uitgekomen. Maar binnen deze ogenschijnlijk strenge opzet is de variatie groot.

De tentoonstelling is de tweede bij Park die gebaseerd is op het blog Nothing But Good. In 2014 was werk te zien van 47 kunstenaars, dit keer van maar liefst 139. Dat blog, in 2012 begonnen door de kunstenaars Michaël de Kok, Reinoud van Vught en René Korten (de laatsten twee maken ook deel uit van het team van Park), heeft een eenvoudige opzet: aan kunstenaars wordt gevraagd om twee werken te tonen: één van henzelf, en één van een kunstenaar die ze als inspirator beschouwen. Er is één voorwaarde: die inspirator moet overleden zijn. Over de doden niets dan goeds, is het idee, ofwel: nothing but good should be said about the dead.

Voor deze expositie zijn de sterfdata van de overleden kunstenaars als leidraad genomen. De tijdlijn begint met een inkttekening van Bart Lodewijks. In zijn blogbijdrage, afgedrukt op het A4-tje eronder, vertelt hij liefdevol over Jeroen Bodewits, een jaargenoot van hem op de kunstacademie, die overleed door een auto-ongeluk in 2014, 43 jaar oud: ‘Jij bent zo anders dan ik. We zijn een soort tegengestelden die elkaar versterken.’

Door een ingreep in de ruimte krult de tijdlijn op als de binnenkant van een slakkenhuis, om te eindigen bij de Iers-Britse Damien Meade. Hij gaat terug tot de oorsprong van alle kunst: handafdrukken gevonden in een grot in Cantabrië, zo’n 37.000 jaar oud. Tussen het begin- en eindpunt trekt een lange stoet kunstenaars voorbij, in de meeste gevallen met een speciaal voor de expositie gemaakt werk. Rinus Van de Velde tekent zichzelf als een jonge Elsworth Kelly omringd door planten, Toon Verhoef maakt een verrassende keuze voor de Argentijnse kunstenaar Clorindo Testa, Jasper Hagenaar neemt zijn hoed af voor Giorgio Morandi met een klein werk waarin hij louter schaduw schildert. Van Anne Forest is een krachtig portret te zien, en zij verbindt haar werk aan dat van de dertiende-eeuwse iconenschilder Bonaventura Berlinghieri. Hadassah Emmerich noemt de Braziliaanse Tarsila do Amaral als belangrijke invloed. De meeste kunstenaars zijn schilders en tekenaars, maar hier en daar duikt ook een collage, foto of grafisch werk op.

Het fijne aan deze opzet is dat alles draait om de kunstenaars. Geen curator met een overheersend verhaal waarvan de kunstwerken een voetnoot dreigen te worden. Sterker nog, gaandeweg het kijken naar al die 139 kleine werkjes, waarvan de verf vaak nog nauwelijks is opgedroogd, moest ik denken aan de intimiteit van een atelierbezoek. In het atelier zie je ook kleine, schetsachtige werken, probeersels en aanleidingen voor wat uiteindelijk naar buiten mag. En in het atelier staat steevast dat kastje vol boeken over ándere kunstenaars, de familie waarbinnen het werk ontstaat. De verdienste van Nothing But Good is dat die schatplichtigheid aan voorgangers duidelijk wordt. Vernieuwing en experiment staan volop in de schijnwerpers in de hedendaagse kunst, maar die kan niet zonder grondige kennis van wat er vóór ons kwam. En kunstenaars lopen vaak warm voor voorgangers die níet in de canon van de kunstgeschiedenis zijn blijven hangen. Of ze bewonderen grote kunstenaars om heel andere redenen dan je zou verwachten. Zo ontdek je op deze expositie niet alleen nieuwe namen van hedendaagse kunstenaars, maar krijg je ook een behoorlijk eigenzinnige, veelstemmige kijk op de kunstgeschiedenis voorgeschoteld.

Van Vught, De Kok en Korten zijn alle drie tekenaars en schilders, die alleen al door hun materiaalkeuze in een lange traditie staan. Maar ook voor hen speelt de online wereld een belangrijke rol. Een aantal kunstenaars die ze uitnodigden voor hun blog zijn ze op het spoor gekomen via afbeeldingen op andere kunstblogs of Instagram. Het werk dat deze kunstenaars opstuurden voor de expositie, soms uit Hongarije, de VS of Israël, was het eerste dat ze in het echt zagen. Zo laat deze expositie zijdelings ook zien hoe kunstenaars dankzij de opkomst van social media op nieuwe manieren ideeën en beelden uit kunnen wisselen, ook buiten de geijkte structuren in de kunstwereld om.

Als je de blogteksten leest, blijkt meer dan eens hoe diep en persoonlijk kunstenaars geraakt worden door het werk van voorgangers, en dat de liefde vaak op jonge leeftijd is ontstaan. Eigenlijk gaat het vaker om die emotie dan om een stilistische of inhoudelijke verwantschap. Hoe Bettie van Haaster haar toelichting voor haar keuze voor Giotto begint, zegt eigenlijk alles: ‘Giotto. Because he is the very first painter I saw in reality which took my breath away.

Anneke van Wolfswinkel schrijft over kunst voor o.a. het Eindhovens Dagblad en Zuiderlucht.

(links) Marjolijn van den Assem, Es war ungemein warm, 2017 (midden) Julika Geissler, Flower Fingers, 2017 (rechts) Jasper Hagenaar, Twee vazen, 2017