Vanaf de jaren negentig werd de grafsteen van Oscar Wilde, op de begraafplaats Père-Lachaise in Parijs, gekust door duizenden aanbidders. De kus bleek gewelddadig. Het vet van de lipstiftafdrukken tastte de kalksteen zodanig aan dat het monument op 29 november 2011 achter plexiglas werd gezet om verdere erosie tegen te gaan. Ironisch, al helemaal naast de regel uit Wildes misschien wel bekendste gedicht Each Man Kills the Thing He Loves: ‘The coward does it with a kiss’.
Op 8 oktober opende de tentoonstelling Kissing. Before. After. van Rabin Huissen en Simo Tse. Hiervoor stuurden ze vijftig roze, handgeschreven uitnodigingen rond. Op de postzegels stond Huissens werk The Kiss/ Kissing myself waarvoor hij met gestrekte armen en benen tegen lichtgevoelig papier lag en in deze houding acht minuten lang uitvoerig met zijn schaduw zoende. Later reproduceerde hij die rode, X-vormige afdruk op postzegelformaat, waarbij het speeksel aan de gelikte postzegels een bindmiddel werd tussen de kunstenaar, de genodigden en deze duotentoonstelling bij Josilda da Conceiçāo Gallery in Amsterdam.
Volgens de zaaltekst staat de titel voor een tijdsmarkering. Een afbeelding kan, net zoals de kus, niet ongedaan worden gemaakt. Waar uren elkaar onophoudelijk opvolgen op de klok, scheidt een kus, de tijd in ‘vóór’ en ‘na.’ Een relatie wordt voorgoed veranderd. De kus en de afbeelding breken de tijd als het ware open. Ik ben benieuwd naar die onomkeerbaarheid.
Bij de ingang hangt Hand – Oscar Wilde (Sebastian Melmoth), een mensgroot fotogram van een blauwe hand. Het beeld is onderdeel van een lopende serie werken waarin Huissen de begraafplaatsen van zijn helden opzoekt. Deze keer maakte hij een fotogram van zijn hand op het graf van Wilde, en spoelde het lichtgevoelige papier uit met water dat daar aanwezig was: de hand laat zowel groet als afscheid zien. Wilde nam tegen het einde van zijn leven de schuilnaam Sebastian Melmoth aan, om zich te onttrekken aan zijn turbulente leven in het conservatieve Engeland van de negentiende eeuw. Huissen voelt zich aangetrokken tot de precisie van Wildes schrijven. Die nauwkeurigheid streeft hij zelf ook na. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de data van de opening van de tentoonstelling en de dag waarop Huissen dit werk maakte: er zit exact een jaar tussen. Ook Wildes flamboyante verschijning en zijn dandyisme spreken Huissen aan. Het inspireerde hem te onderzoeken wie hij kon en zou willen zijn.
Deze zoektocht is ook terug te vinden in Simo Tse’s fotoserie, getiteld Topple. De kunstenaar nam een meer dan twintig jaar oude schoolfoto onder de loep, uit de tijd dat hij op een Schotse jongenskostschool in Australië zat, opgericht door een Presbyteriaanse dominee. Door vergrootglazen en lenzen bestudeerde hij rijen en rijen schoolkinderen. Ze staren met dezelfde starre blik in de lens, de kleine gezichten zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Hun blauwe uniformen vormen een repetitief patroon. Het komt vervreemdend over. Tse vertelt dat hij de hoofdjes geteld heeft; inclusief leraren zijn het er 536. Aan de ene muur hangt een horizontale uitsnede van de foto met Tse ergens in het midden, aan de andere muur een verticale uitsnede, met weer hemzelf in het midden. De schooljongens worden onwillekeurig aan elkaar verbonden en de uitsneden scheppen een nieuwe hiërarchie. ‘Ritualistisch en hormonaal’ zegt de zaaltekst erover. Ik zie vooral hun anonimiteit. ‘Scots boys, grown into fine young men’ lees ik direct als ik de homepagina van de school bezoek. In een flits bevestigt dit motto de schrijnende ideologie van uniforme mannelijkheid op de kostschool.
Een kunstenaar die tegen zijn papier gedrukt, innig zijn schaduw kust, terwijl de ander urenlang door een vergrootglas naar zijn oude schoolfoto tuurt. Ik vraag me af of ze, zonder het te weten, hetzelfde zoeken. Is het mediumonderzoek? Intimiteit? Zoeken ze zichzelf? Tse kijkt naar zijn jongere zelf en lijkt dat lichaam binnen te willen dringen. Rabin creëert met zijn eigen lichaamsoppervlak een spiegelbeeld. Beiden werken met een afbeelding van het lijf, de een geschoten door een camera met een ander lijf erachter (schoolfotograaf), de ander direct gemaakt door de eigen huid.
Op de zaaltekst staat een quote van Paul Thek: ‘It delighted me that bodies could be used to decorate a room, like flowers. We accept our thing-ness intellectually, but the emotional acceptance of it can be a joy…’
De representatie van een lichaam als decoratiestuk is natuurlijk niet nieuw. Loop maar eens door de eerste de beste beeldentuin. Maar wat me intrigeert is hoe zowel Huissen als Tse met een verdubbeling werken en buiten hun eigen lichaam treden, of vooral het eigen lichaam buiten zichzelf laten treden. Misschien objectificeren ze daarmee niet alleen hun lichamen maar ook zichzelf, als die twee al te scheiden zijn.
Tegelijkertijd maakt juist deze poging hun onmacht zichtbaar: ze komen altijd op een afbeelding van uit, een splitsing tussen maker en materiaal. Het lichaam zelf wordt geen object, maar slechts de reproductie van dat lijf. Ik zie Narcissus van Caravaggio voor me die in het water tuurt, de hand op het schilderij raakt water in plaats van de eigen weerspiegeling. Het gaat me niet zozeer om de Griekse mythe, maar wel om dat water. Dat water is het lichtgevoelige papier van Huissen en de klassenfoto van Tse. De weerspiegeling in het water zijn de rode, X-vormige afdruk en het schooljongetje dat in de lens kijkt. Narcissus wordt gekweld door de onmacht om zijn spiegelbeeld aan te raken, en kan geen genoegen nemen met zijn lichaam boven water, dat al compleet is.
Nog zo’n dilemma: hoe verenig je het uiterlijk van een gezicht, met de innerlijke beleving van een mond? In Horizon (Self-portrait) (Seven days a week) kauwde en beet Huissen op zeven fotogrammen. Met de blik gericht op de horizon herhaalde de kunstenaar deze handeling elke dag van de week. Hij presenteert de fotogrammen als een serie landschappen van de binnenkant van zijn mond. Volgens de zaaltekst speelt Huissen met de herkomst van het woord ‘ansichtkaart’, een beeld dat de herinnering aan een uitzicht toont. De link met de horizon komt op mij wat gekunsteld over; ik zie vooral een inkijkje in de binnenkant van een lichaam.
De kunstenaars bekijken beiden een beeld van zichzelf van buitenaf, en lijken dat beeld te gebruiken om terug naar binnen te keren. Als toeschouwer zou ik graag in dat beeld stappen om de kunstenaars ergens in het midden tegen te komen.
Om terug te komen op de titel van de tentoonstelling, Kissing. Before. After., denk ik niet dat een afbeelding de tijd zozeer splitst, maar juist herenigt. Doordat beide kunstenaars hun beelden herhaaldelijk ontleden en reproduceren, trekken ze momentopnames uit het verleden naar het nu. Hiermee laten ze zien dat een afbeelding veranderd, gemanipuleerd, opnieuw geordend en zelfs vernietigd wordt. Alleen kan dit bij een kus niet. Haar afdruk is permanent en onomkeerbaar gebleken.
Emma Wiersma verkoopt al haar spullen.