Koen Delaere

Angelique Spaninks, Ernest Potters

Tijdens een werkperiode in het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC) te ‘s-Hertogenbosch eind jaren negentig kwam hij tot inzicht. Hij draaide er worsten en bakte er pannenkoeken van gekleurde klei. Driedimensionale objecten dus, die voor hemzelf echter maar over twee dingen gingen: over tekenen (de worst als lijn) en schilderen (de pannenkoek als drager).

Koen Delaere (Brugge, 1970) is niet vies van experimenteren. “Ik probeer alles. Geluid, performances, grafiek, video. Toen ik net begon bouwde ik vooral installaties. Dan schilderde ik goedkope houten planken helemaal vol, om ze daarna in stukken te zagen en er iets nieuws van te bouwen. Dat schoot soms alle kanten op. Het werd een maniertje, een experiment zonder richting. Vrijheid om de vrijheid en dat is niks. Dus ben ik me na die periode bij het EKWC helemaal gaan concentreren op schilderen en tekenen.”

Binnen die twee disciplines vindt Delaere sindsdien alle spanning die hij zoekt. “Ik wil de dingen simpeler maken, het proces uitkleden tot op het bot om daarna het beeld weer op te bouwen. Tekenen is niets meer dan inkt op een drager, schilderen is verf op een drager. Daar doe ik het mee. Dat is de basis. Daarbij gebruik ik ook heel basale middelen. Ik teken altijd met doodgewone Bics in alle kleuren, nooit met houtskool. Daarmee hoef je maar een lijn te zetten of hij is al bezwangerd met vaart. Met een simpele balpen is een lijn gewoon een lijn. In feite doe ik hetzelfde met verf op doek. Meestal bepaal ik vooraf de parameters waarbinnen ik moet werken. Daarmee stel ik een grens, bijvoorbeeld dat alle mengingen op het doek zelf moeten worden gedaan. Of dat het doek slap over de latten hangt, waardoor je die er ook aan de voorkant steeds doorheen ziet komen. Binnen zo’n gegeven zoek ik dan de vrijheid van handeling, materie en vorm.”

Afgaand op de hoeveelheid werk in zijn ruime atelier in het centrum van Tilburg draait Delaere topproductie; niet vreemd als je je bedenkt dat hij vorig jaar zowel voor de Izaks- als de Wolvecampprijs in de running was. Die laatste sleepte hij met overtuiging in de wacht. Ook over verkoop heeft hij niet te klagen. Niet meer dan zeven werken hingen er onlangs bij zijn galerie Aschenbach en Hofland, maar hij verkocht er zeventien. “Zomaar, van foto”, zegt-ie bijna verontschuldigend. Zeker gelet op de aard van zijn werk – dikgelaagde doeken waarin allerlei soorten verf en andere materialen, van glas en lak tot bitumen en acryl, op onorthodoxe wijze mixen en mengen tot soms hoogst onvoorspelbare plakkaten – mag dat opmerkelijk heten. Zijn tekeningen zijn weliswaar toegankelijker, met hier en daar een figuratief element als een bullterriër of een orchidee, maar in hun complexiteit doen ze nauwelijks voor de doeken onder.

Nuchter als Delaere is, heeft het succes echter weinig invloed op zijn productie. “Een werk is zo gemaakt, vaak in niet meer dan een uur. De meeste tijd zit ‘m in de voorbereiding én in de beoordeling. Want ik ben heel kritisch. Het merendeel van mijn doeken schilder ik over, gooi of geef ik weg. Ik ben blij als ik per jaar zo’n vijftien goede beelden overhoud die naar buiten mogen. Dat worden er niet meer omdat er meer vraag is.”

Delaere trekt zich sowieso weinig aan van de mores van de kunstwereld. “Ik heb altijd getekend en dingen willen maken. Eerst vooral muziek en strips, later kwam het schilderen daarbij. Maar de academie vond ik vreselijk. Ik werkte er heel schizofreen, maakte dingen voor school en heel andere dingen voor mezelf. Pas later is dat dichter bij elkaar gekomen. Nu geef ik zelf les, een dag per week aan de tweedefase op de kunstacademie in Den Bosch. Dat is vooral praten met mensen over hun werk. Daar geniet ik wel van, zoals wiskundigen kunnen genieten van de schoonheid van een kloppende formule, kan ik genieten van een gesprek waarin heel intuïtieve dingen soms toch helder worden.”

Hoe belangrijk het praten over kunst ook is, Delaeres persoonlijke referentiekader is beduidend breder. “Muziek en literatuur zijn voor mij minstens zo belangrijk. Tegenwoordig draai ik bijvoorbeeld veel mathmetal, van die droge, zware muziek zonder associaties. Dan staat zo’n cd soms wel zes weken op repeat totdat je ‘m bijna niet meer hoort.” Qua literatuur is Ballard favoriet. “Zijn verhalen waarin het steeds harder waait, of regent, of de zon verzengend schijnt tot alles kapot is. Fantastisch.”

Dat zijn werk door kenners ergens tussen het oeuvre van Robert Zandvliet of Gerhard Richter wordt gepositioneerd, zegt Delaere weinig. “Dat vind ik vrij zinloos. Ja, Zandvliet is wel interessant, omdat-ie zich toch steeds een nieuwe opdracht weet te stellen. Los van goed of slecht. Maar ik meet me liever aan iemand als André Amaro. Een kok die ik nog ken uit mijn kraakpanden en punkbandjes tijd. Die reist na orkaan Katrina af naar New Orleans om er voor de daklozen te koken. Dat is nut. Daar ligt mijn toets, meer dan bij Richter, al is het nog zo appels met peren vergelijken.”

Niettemin bekijkt Delaere zijn alternatieve wortels inmiddels ook met relativering. “Die hele punkscene leek zo vrij, daar kon alles. Toch golden ook daar strenge codes, in gedrag, in kleding. Toen ik vervolgens tegen elk gebruik in dienst ging, verklaarde iedereen mij voor gek. Maar het verschil was echt niet zo groot, ook daar waren de codes streng. Uiteindelijk leerde ik door die ervaringen dat vooral de combinatie van regels en vrijheid mij fascineert.”

“Ik had ooit een atelier in een oude school waarbij ik iedere dag voor mijn raam het onkruid tussen de strenge structuur van de tegels op het plein door zag woekeren. Dat is precies wat ik ook doe, ik laat dingen woekeren, muteren, groeien. Blijkbaar wordt dat herkend. Toch vraag ik me af en toe nog altijd af of schilderen wel datgene is wat ik echt wil doen. Ik kan weinig anders, maar besef dat het nut ervan beperkt is. Mijn vriendin geeft les op een lagere school, dan heb je het ergens over. In de kunst krijg je gewoon een etiket. Hoe vaak ik niet een wilde schilder wordt genoemd, werkend met een tomeloze energie aan alles wat God verboden heeft. Terwijl ik daar zelf weinig mee heb, omdat ik juist de vrijheid zoek in het systeem. Natuurlijk klaag ik niet als mensen mijn werk willen kopen, maar dan wel graag om de goede redenen. Hoewel, het is natuurlijk ook een mooi idee dat iemand iets koopt alleen op de naam en dan toch met zo’n raar ding van mij in huis zit.”