Terwijl hij praat, neemt hij een servetje en een pen en begint te tekenen. “Als je net begint, zie je het leven als een lijn. Recht vooruit en omhoog naar de horizon. Maar ik kom er steeds meer achter dat het meer is als de Spiral Jetty van Smithson. Eerst volg je een lijn die recht omhoog lijkt te gaan, maar dan buig je af. En ook al lijkt het soms even alsof je naar beneden keldert, je krult ook weer gewoon omhoog, en nog eens, en nog eens. Zo cirkel je als het ware naar het middelpunt. In een grote spiraal naar de kern. Zo gaat het tenminste bij mij. Toen ik van de St.-Joost academie afkwam, lag de wereld open. Na een paar jaar sculpturaal ambachtelijk gewerkt te hebben, besloot ik op aanraden van Ad van Rosmalen (toen Lokaal 01) naar Londen te gaan. Ik heb ook de Rijksacademie overwogen, maar ik ben niet zo’n solist. Dus werd het Goldsmiths, dat qua reputatie niet onderdeed voor de Rijks maar beter bij me paste omdat het socialer was. De hele scene in Londen was trouwens socialer en hoewel het misschien luchtig leek toch ook heel serieus. Daar heb ik vrijwel meteen de bloed, zweet en tranen aanpak losgelaten. Goldsmiths is universitair en dat merk je. Je leert er voor 100 of zelfs 120 procent te weten waarover je het hebt. Want ook al gaat het voor een groot deel om intuïtie, ook dat moet je zelfverzekerd kunnen onderbouwen. In Londen kon je het je niet permitteren om afwachtend te zijn. Eigen initiatief was goed en waar je ook vandaan kwam, iedereen was een London artist. We zetten zelf exposities en galeries op en daar heb ik nu soms nog profijt van.”
Vijf jaar bleef Jeroen Offerman (1970) de eerste keer in Londen, daarna verhuisde hij voor twee jaar naar Berlijn, en daarna terug naar Nederland – naar Rotterdam om precies te zijn – en toen toch weer naar Londen. En nu staat hij voor zijn gevoel opnieuw op een breukpunt. “Ik ga volgende week terug en moet over twee weken mijn huis uit. Misschien kom ik wel terug naar Nederland en houd ik alleen een studio in Noord-Londen, dicht bij de enige goudsmid met wie ik mijn in goud gedrenkte distels, klaprozen en ander onkruid kan produceren; creëer ik gewoon een gefragmenteerd bestaan met mijn scooter en de boot als verbindende schakel.”
Dat CBK De Krabbedans in zijn oude woonplaats Eindhoven, waar Offerman een flinke solo heeft, hem uitnodigde in het kader van de reeks ‘succesvolle kunstenaars’ wuift hij weg. “Ik heb nog gevraagd of ze het niet anders willen noemen. Het staat zo ambitieus. Ben ik succesvol omdat ik ooit naar Londen ben gegaan? Of omdat ik me in het buitenland staande weet te houden? Ik denk liever in termen van persoonlijkheid. Zie het meer als een reeks waarvoor ze kunstenaars willen uitnodigen die hun gedachten durven te projecteren op een flinke ruimte en deze als een leeg vel durven te beschrijven. Juist dat heb ik in de loop der jaren geleerd. Vooral in Londen. Was ik vroeger veel meer gericht op één werk in een groepsexpo, de laatste twee jaar werk ik liever aan grotere presentaties met meerdere werken.”
Hoe bescheiden ook, Offerman houdt zich aardig staande. ‘Wereldberoemd’ werd hij dankzij het tweede videowerk dat hij in 2003 maakte: The Stairway at St Paul’s. In deze video zingt hij Led Zeppelin’s Stairway to Heaven op de trappen van de Londense St. Pauls Cathedral achteruit. Het verhaal wil dat het hem drie maanden kostte om de hele tekst zo te leren zingen, genoeg om zoveel indruk te maken op de YouTube-generatie dat zijn video te pas en te onpas ongevraagd het net op wordt geknald. Ook in Nederland wordt hij nog altijd eerst en vooral met dit werk geassocieerd. Het werd zelfs aangekocht door Museum het Catharijneconvent in Utrecht, een museum voor religieuze kunst. “Maar ik betwijfel of ze echt beseffen waarover het gaat, qua popcultuur en het duivelse element zal ik maar zeggen.”
Hoe ‘succesvol’ ook, het feit dat Stairway na vijf jaar nog altijd zo’n hit is, zit hem wel eens in de weg. Hij heeft het gevoel dat alles aan dat ene werk wordt opgehangen, het stigmatiseert en daar houdt hij niet van. “Ik ben ook eigenlijk helemaal geen videokunstenaar. Ik heb ooit twee serieuze videowerken gemaakt. The Stairway en The Great Escape. Die laatste is minstens zo goed, vind ik zelf, maar veel minder bekend in Nederland. Internationaal slaat dat werk gelukkig weer wel aan. Zo werd ik vorig jaar uitgenodigd door de Hamburger Kunsthalle om mee te doen aan een groepstentoonstelling over Seestücke, te midden van Warhol, Liechtenstein, Bas Jan Ader, Richter en nog zo wat grote namen. Daar ben ik dus wel trots op. In The Great Escape landt namelijk een enorme hoovercraft op het Noordzeestrand. Dat is zo’n machtig beeld. Ik zag het voor het eerst toen ik met Eurolines naar Londen ging. Hadden we een paar uur op het strand staan wachten in alle vroegte tot dat ding kwam. Fantastisch, ik kon niet ophouden erover te vertellen toen ik eenmaal in Londen was. Het was als een ark of als een ruimteschip uit de Close Encounters. Waarom maak je er geen film van, zei een van mijn collega’s op Goldsmith’s een keer. Dat heb ik dus gedaan.”
Inmiddels is er nog een derde filmpje bijgekomen. Een klein werkje van een hartvormige heliumballon, bekleed met bladgoud. “Zo’n ding voor Valentijnsdag. Ik ging ermee naar een begraafplaats en liet het daar zweven tussen de grafstenen. Onder dat filmpje monteerde ik mezelf Fade to Black van Metallica zingend en noemde het geheel My 24 Carat Floating Sign of Eternal Love for You. Het filmpje is niet geworden wat hij had gehoopt. Te sentimenteel en zelfs ‘self indulgent’ vonden sommige vrienden aan wie hij het liet zien. “Maar de titel is super. Uitgeschreven wordt het bijna een wandvullend beeld dat op zichzelf al tot de verbeelding spreekt.” Daarom maakte hij het maar meteen tot titel van zijn solo bij De Krabbedans.
Meest in het oog springende onderdeel van deze presentatie is de enorme bol van aan elkaar getapete en met Catankaartjes en slingers in balans gehouden zilveren helium ballonnen. “Het is een soort feestbal geworden, maar ook een soort kosmologisch model. Naast de ene grote bal zweven nog een paar kleinere door de ruimte wat het tot een soort universum maakt, een universum in gang gezet door de kunstenaar, maar onderhouden door de werknemers. Zij moeten regelmatig even bijblazen, een afgevallen kaartje terugleggen of een slingertje wegplukken om de ballonnen ideaal zwevend te houden.”
Dat het kijken naar dit werk allerlei vergelijkingen oproept, realiseert Offerman zich ook. “De referenties die mensen erbij hebben, vliegen me werkelijk om de oren. Van Warhols zilveren ballonnen in het Stedelijk en Oldenburgs Berlijnse Houseball tot Saraceno’s doorzichtig zwevende objecten die nu in Sonsbeek te zien zijn. Die eerste twee kende ik dus niet, maar Saraceno natuurlijk wel. Ik heb hem indertijd in Rotterdam zelfs dat werk zien maken, ook met tape. Slim vond ik dat en inspirerend. Jatwerk? Nee joh, ik ben er toch gewoon eerlijk over. Het zit denk ik gewoon in de lucht om wat feestelijker werk te maken. Het hoeft voor mij allemaal niet zo preaching te zijn. Ik ben niet vies van trucs en esthetiek, breng ook gerust pleasing elementen in. Ook dat komt uit Londen omdat daar de invloed van de populaire cultuur veel groter is. Commercie komt er gewoon veel eerder om de hoek, omdat het systeem niet zo gesubsidieerd is als hier. En dat heeft ook wel wat. Zo had ik vorig jaar mijn eerste solo bij V22, een door ex-Saatchi collega’s en kunstenaars opgezet initiatief. Het is galerie en collectie ineen, echt zoiets dat alleen in Londen kan, een antwoord van kunstenaars en kunstminnende geldschieters op de ontwikkelingen in de kunstmarkt. Wie er een werk aan verkoopt, krijgt deels geld, de rest wordt betaald in opties op de collectie. Zo ben je meteen mede-eigenaar en collectioneur, waardoor je op een slimme manier de waarde van een goede collectie leert kennen. En met die collectie wordt dus weer gespeculeerd op de markt. Heel interessant. Ik hoop bijvoorbeeld dat mijn nieuwe werken, het 24 karaats gouden onkruid op een bepaald moment een plek in zo’n collectie vindt, naast The Great Escape die er al in zit. Maar denk vooral niet dat ik tot nu toe veel verkoop. Ik vlieg nog vaak op eigen kosten.”