Jan de Bruin

Nathalie Hartjes, Simon Wald Lasowski

Als documentaire het summum moet zijn van een vertelling van de waarheid, dan is film het tegenovergestelde: fictie, een constructie, een geponeerd idee waar veel energie in wordt gestopt om het zo dicht mogelijk bij de zogenaamde realiteit te laten komen. Maar waar documentaire de vele valkuilen van subjectiviteit moet omzeilen om niet tot propaganda te verzanden en film teruggrijpt op het uitbeelden van ingebakken maniertjes om een gemoedstoestand over te brengen, is Jan de Bruin noch bang om zijn eigen sentiment te laten doorschemeren, noch om de rauwe menselijke gebaren te tonen die direct uit de realiteit zijn getrokken. De Bruin is filmmaker, hij prefereert die term boven de titel kunstenaar, maar toont zijn werk zowel binnen de context van tentoonstellingsruimten als filmfestivals. Zijn korte films handelen over menselijke communicatie, of beter gezegd: een onmogelijkheid daartoe. Het beeldmateriaal wat hij gebruikt zijn veelal opnamen van echte mensen binnen echte gebeurtenissen, een werkwijze die hem soms confronteert met het vraagstuk of zijn werk geen voyeuristische fetisjstukken zijn. Maar compassie voert altijd de boventoon in zijn motivatie.

Tijdens zijn studie aan de St. Joost academie in Breda startte De Bruin met het maken van korte fictiefilmpjes, maar dit gaf al snel onvrede. “De geënsceneerde momenten binnen de vertelling werden al snel te plat, ze raakten aan de grens van het komische. Het is heel lastig om een film met medestudenten of beginnend acteurs er authentiek uit te laten zien. Ik heb al snel het gevoel ‘dit is gemaakt’, ook als ik naar speelfilms kijk. Ik houd er niet van als dingen er te dik bovenop liggen. Het werken met beelden uit de realiteit is ontstaan vanuit mijn behoefte films te maken over het leven, over dingen die ik voel en waar ik mee worstel of kwesties die ik herken bij anderen. Ik kon dat niet creëren met de capaciteiten die ik had met pure fictie. Het beeld komt misschien wel harder aan als het echt is, maar dat maakt het ook ambivalent en dan kun je er als publiek iets mee doen.”

De Bruin wil met zijn werk direct tot de kijker te spreken, hij is wars van conceptuele kunst die eerst meerdere pagina’s tekst en uitleg nodig hebben om begrepen te worden. “Mijn doel is mensen te bewegen, daaraan peil ik of de film werkt of klopt. De films moeten een spiegel zijn van onszelf, en dan niet simpelweg omdat het ‘echt’ is. Ik wil het effect sorteren dat mensen zich kunnen vereenzelvigen met wat ik laat zien, dat zij zichzelf identificeren met de personages of anders de psychologie van de maker kunnen bevatten. Zoals in mijn meest recente werken Calling 911, Waiting for Felipe en No fire, lijkt het misschien slechts een weergave van de werkelijkheid, maar het is mijn vertelling en het zijn mijn personages. Veel mensen zullen dat als hypocriet bestempelen, omdat de mensen die ik film er zelf niet bewust van zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat ik de mensen die ik film in dit drieluik niet slecht behandel. Ik ben erg gespitst op de morele dimensies en ik ervaar het als een gebaar van compassie, het uitreiken naar, niet als aapjes kijken. Al wordt dat soms in twijfel getrokken, dat is wel mijn motivatie. Bij oorlogsjournalistiek komt ook een hoop voyeurisme kijken, daar is de situatie ernstiger en door het extreme leed van de mensen die je vastlegt, begrijpt iedereen de noodzaak van de reportage. Het vastleggen van de tragiek van alledag is misschien wel non-nieuws en stuit daarom wel mensen tegen de borst. Het komt te dichtbij, maar voor mij is de weergave daarvan net zo noodzakelijk”.

Kritiek op zijn werkwijze krijgt de Bruin voornamelijk uit de kunstwereld waar vragen spelen over de betekenis van het beeld an sich. Als filmmaker kan hij zich daar van distantiëren, het verhaal of de ervaring van de kijker is voor hem van het grootste belang. Toch wordt deze kritiek positief ervaren door de Bruin. “Er worden vragen gesteld over de legitimiteit van mijn werkwijze, en dat is goed, die vragen stel ik mijzelf ook, maar uiteindelijk moet het voor mij gewoon kloppen. In film is dat denk ik makkelijker te definiëren. Daar ligt ook het raakvlak tussen film en beeldende kunst, dat ik mij op dat grensvlak beweeg is voor mij een heel prettige positie. Ik wil in één geste het karpet onder je voeten vandaan trekken. Ik zet daar middelen voor in, waarvan ík denk dat die daarvoor nodig zijn. Het is een element wat je eruit pikt, alsof je een vergrootglas boven het leven houdt, een uitvergroting van de realiteit, zoals elk kunstwerk”. De Bruin lacht zelf om de grootsheid van zijn uitspraak. “Tsja ik houd van het beleven van het theatrale en door het gelijkstellen van de realiteit aan theater en het beleven daarvan, daardoor word ik verlicht.”

Een recent werk is Calling 911. Een verward en verloren meisje is wanhopig op zoek naar contact en zoekt uiteindelijk toevlucht in het bellen van de befaamde alarmlijn. De film toont de routinematige en klinische werking van het hulpsysteem, maar is niet bedoeld als een documentaire aanklacht tegen het falen van het systeem. “De dreiging van het filmpje zit in haarzelf, de kijker wordt deelgenoot van haar hulpeloosheid. Je wordt meegesleurd in haar ervaring, om haar heen gebeurt van alles, maar als kijker ben je machteloos daar iets aan te veranderen, net als zij. Zij is op dat moment niet te helpen, niet door een buitenstaander. Zij heeft zo’n enorme behoefte aan contact. Zij weigert ook de telefoon weg te leggen, de telefonist(e) aan de andere kant van de lijn is op dat moment haar enige houvast. Het heeft absoluut niets te maken met een aanklacht op het systeem. Het systeem is er, maar een systeem kan geen contact bieden. Daar is het niet voor bedoeld, dus je kunt ook niet spreken van een falen van. Je moet niet de verwachting hebben dat het een emotionele genoegdoening kan geven. Maar het uitreiken naar contact, dat gevoel is universeel. De vraag is echter in hoeverre die hulp werkelijk geboden kan worden. Als je naar een psycholoog gaat wordt dat ook niet je vriend.”

Het bevechten van die eenzaamheid is één van de thema’s die De Bruin bezighoudt. Vooral om het voor zichzelf verstaanbaar te maken, maar als het neveneffect ontstaat dat dit begrip kan worden overgebracht op zijn publiek en het daadwerkelijk troost kan bieden, springt hij een gat in de lucht. “We lijken allemaal zoveel op elkaar, maar tegelijkertijd kan de ander net zo goed uit de ruimte komen, hoe doorbreek je die barrière naar elkaar toe? We proberen elkaar te vinden in overeenkomsten, of het nou over het weer gaat of over onze seksuele behoeftes. Dat is de structuur die we om ons heen hebben opgebouwd, maar die is voornamelijk gebaseerd op retoriek. Ik hoop, zoals ook met Calling 911, onze overeenkomstigheden te tonen. Ik wil laten zien dat kwetsbaarheid niet erg is, maar ook heel mooi, zelf iets verhevens kan zijn. Waar moeten we anders nog verlichting in vinden, niet in een idee, maar in kwetsbaarheid, daardoor overkom je schaamte en daardoor ben je vrij.”

Waar andere filmmakers het cliché angstvallig vermijden, is De Bruin niet bang dramatiek in te zetten om een gemoedstoestand over te brengen. “Ja, maar dat zijn de dingen zoals ik ze voel. Het is inderdaad theater, maar niet bedoeld als camp. Als je slechts een cliché gebruikt die zichzelf herhaalt, dan blijft het te vlak, maar clichés zijn een onderdeel van de waarheid en ik ben er niet bang voor ook dat te gebruiken binnen een waaier van emoties. Als clichés niet mogen, is het ook onmogelijk om van iemand te houden, verliefd te zijn of om te huilen. Mijn werk bezigt clichés, maar gaat niet over clichés. In hoeverre kun je heden ten dage nog van clichés spreken?”