Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet

Rogier Brom
Ditte de Neef, IN SITU, Moira, 2008

Als een tentoonstelling eindigt worden de werken ingepakt, eventuele uitlegbordjes verwijderd en er gaat een nieuwe laag witte latex over de muur. Maar dit betekent niet noodzakelijk dat alle sporen van de voorbije tentoonstelling daarmee verdwijnen. Ditte de Neef zoekt met In Situ juist naar de sporen die het tentoonstellen achterlaat en toont daarmee dat wat schijnbaar onveranderd blijft: de tentoonstellingsruimte.

Al in haar afstudeerwerk van 2007 voor de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag gebruikte De Neef de zichtbare kenmerken van de tentoonstellingsruimte. Wat zij hier toonde was het gebrek van de witte muren, de imperfectie van de neutraliteit die als kenmerkend wordt verondersteld voor muren van tentoonstellingsruimten. Door de muren met extreme nauwkeurigheid opnieuw te stuken en te witten creërde De Neef een immense omlijsting voor enkele vlakken van de muur die ze onberoerd liet en welke al lang niet meer dit strakke, gladde uiterlijk bezaten. Met zorgvuldig voor de onbewerkte vlakken geplaatste belichting en bankjes wees De Neef op de imperfectie van de anders zo anonieme ruimte en verleende deze zo een zekere persoonlijkheid.

Met In Situ toont De Neef een scala aan mogelijkheden om de sporen van het verleden van de tentoonstellingsruimte te zien. Bij binnenkomst lijkt er in eerste instantie niet veel te zien. Maar na enige tijd vallen er ingrepen op die in groeiende onderlinge samenhang de ruimte blijken te vullen. Zo omlijst een strakke perspex rechthoek een uitgehouwen rechthoek die duidelijk niet strak te noemen is. Hier schuin tegenover is het niet de leegte maar juist een stuk muur dat afgekaderd wordt. Door middel van een simpel vel doorschijnend papier wordt de aandacht op het achterliggende stuk muur en de daar aanwezige kenmerken van het pleisterwerk en de sporen van spijkers gelegd. De sporen in het pleisterwerk zijn in de tentoonstelling van groot belang. Wanneer een stoel in de ruimte voor een ogenschijnlijk nietszeggend stuk muur staat, zou je misschien in eerste instantie verwachten dat de stoel deel van de tentoonstelling is. Wanneer je er op gaat zitten verschijnen echter als uit het niets de contouren van een cirkel op de plek waar ooit een groot rond gat in de muur gezeten moet hebben.

Het is het vervreemdende gevoel, opgeroepen door het tentoonstellen van een generisch simpele ruimte, die mij in deze tentoonstelling interesseert. Door de tentoonstellingsruimte te ontdoen van wat zij doorgaans tentoonstelt, ontstaat onmiskenbaar een gevoel van twijfel bij alles dat overblijft. Wat is een ingreep van de kunstenaar en wat is altijd al aanwezig geweest? Dat gevoel wordt nog versterkt doordat De Neef alle oppervlakken van de ruimte heeft gebruikt, ook vloer, plinten en het plafond.

Niet alleen de identiteit van de ruimte wordt op deze manier uitvergroot, ook de neutraliteit van de white cube wordt bevraagd. De hardnekkige opvatting dat kunst in een neutrale omgeving getoond dient te worden wordt hier namelijk op een interessante wijze op haar onwerkbaarheid gewezen. Want hoe wit is wit, en hoe neutraal is een muur daadwerkelijk? Elke ruimte heeft immers een verleden en draagt dit tentoonstelling na tentoonstelling mee.

Sinds de late jaren zestig heeft Daniel Buren met zijn werk duidelijk willen maken dat een werk niet afhankelijk hoeft te zijn van de tentoonstellingsruimte. Hij toonde vanaf toen veel van zijn werken ‘in situ’ – een door Buren zelf gehanteerde term – door werken bijvoorbeeld op publieke plakplaatsen te plakken. Zo wees hij op het belang van de situatie, de omstandigheid waarin het werk zich aan de kijker openbaart. Door in zijn werk altijd hetzelfde streeppatroon te gebruiken werd het herkenbaar buiten de traditionele kunstcontext en dwong het de kijker na te denken over de regels die in de samenleving worden gehanteerd omtrent het tonen en bekijken van kunst. De Neef doet in principe hetzelfde, al ontdoet zij niet de werken maar juist de muren van de institutionele structuur, van het fabeltje dat deze functioneel neutraal en haast onaantastbaar zijn. Haar werk staat in dienst van de ruimte, die in al haar naaktheid de mogelijkheid krijgt de aandacht op te eisen. Ze weet zo zelfs een zekere empathie voor de ruimte op te wekken.

Als een soort archeologisch experiment legt De Neef de fysieke geschiedenis van deze tentoonstellingsruimte bloot. Helaas is het experiment in de tentoonstelling nog te prominent aanwezig. Uit de vele manieren om de sporen in het pleisterwerk te tonen worden geen duidelijke keuzes gemaakt waardoor het geheel in mijn ogen iets te veel lijkt op een speurtocht naar steeds een nieuwe manier om sporen op de muur te ontdekken. De plaatsing van de verschillende aanwijsmogelijkheden ten opzichte van elkaar is veelal arbitrair en de ingrepen zijn te aanwezig. Hierdoor krijgt de uitvoering een ietwat onstabiel karakter. Desalniettemin staat het concept sterk in haar schoenen. De kijker wordt gewezen op de haast eenzame schoonheid van de tentoonstellingsruimte zelf, door te wijzen op haar fysieke eigenschappen. In een tijd waarin veel musea op zoek lijken te zijn naar een nieuwe identiteit door middel van branding en architecturale hoogstandjes is het verfrissend om simpelweg gewezen te worden op dat wat de werken hun plek geeft. In Situ verleent de ruimte langs een conceptueel sterke weg een tastbare persoonlijkheid, zonder pretenties en op een haast liefdevolle manier.

IN SITU
Ditte de Neef
t/m 23 maart 2008

Moira Expositieruimte
Wolvenstraat 10, Utrecht
www.moira-utrecht.nl

Ditte de Neef, IN SITU, Moira, 2008