In zijn boek Hollandse Taferelen stelde fotograaf Hans Aarsman dat een lantarenpaal even mooi kan zijn als een panorama of een koffiekopje: “Niet altijd… je moet het leren zien. Het kan een tijdje duren voor je zover bent en als je het eindelijk onder de knie hebt, dan ontsnapt het weer. Omdat er geen regels voor bestaan, en je dacht even van wel. Dan is het weer tijd voor nederig zijn en opnieuw beginnen met kijken als beginneling.”
Alledaagse elementen, die Aarsman gebruikt als middel om opnieuw te kijken, komen veelvuldig voor in de foto’s van Hans van der Meer (1955) in zijn solotentoonstelling Nederland – Uit voorraad leverbaar in het NAi. De foto’s presenteren Nederland op zijn normaalst. Zonder cynisch te worden registreert van der Meer winkelstraten, pleinen, parkeerterreinen, gevels en interieurs in de ‘grootstedelijke kleine stad’. Hij merkt op dat de stad het platteland is ingetrokken. Dit vertaalt zich onder andere in gestileerde horeca gelegenheden waar semi-luxueuze broodjes besteld kunnen worden. Ook zijn er de grootstedelijke aspiraties bij de inrichting van pleinen en winkelstraten.
Dit allemaal om de kleine stad als merk te kunnen positioneren, wat in de praktijk lijkt te leiden tot een typisch Nederland. In dit typische Nederland zijn binnen- en buitenruimten opgebouwd uit en ingericht met geprefabriceerde elementen afkomstig uit catalogi van een beperkt aantal aanbieders. Of het nu gaat om de stoeptegel, de lantarenpaal, de stoel, de wipkip; al deze onderdelen komen voort uit vaststaande concepten en zijn terug te voeren tot een beperkt aantal keuzen.
De tentoonstelling met een ruimtelijk ontwerp van TomDavid Architecten begint met een enorme lichtbak waar productfoto’s uit genoemde stedelijke catalogi te zien zijn. Vervolgens hangen Van der Meers foto’s op de eerste verdieping van de architectonische structuur met de beeldzijde naar elkaar toe. Hoewel de beelden uit verschillende steden afkomstig zijn heb je het gevoel dat je naar één stad aan het kijken bent. De repeterende elementen in de foto’s dragen hier in hoge mate aan bij. Langzaam bekruipt je het akelige gevoel dat Nederland bijna overal hetzelfde oogt. Dit gevoel ontstaat echter niet zozeer door de invulling van de buitenruimte met het meubilair uit de catalogi. Het zijn de steeds terugkerende winkelketens met hun schreeuwerige huisstijl, die de bestaande architectuur en het straatbeeld domineren.
Een willekeurige foto uit de serie toont een plein met links op de voorgrond een vestiging van de Wibra; op de achtergrond een winkelcentrum met voor iedereen bekende drogisterijen, bakkerijen en banken. Lantarenpalen, bankjes, straatstenen en mensen vullen het plein. Op de voorgrond staan twee vrouwen met elkaar te converseren, verderop staat er één te bellen. Daarnaast staat een vrouw, van wie het onduidelijk is waar ze op wacht. Een koppel in bijna op elkaar afgestemde kleding loopt richting het winkelcentrum. Mensen zitten op bankjes. In de gehele fotoserie bevolken deze ‘figuranten’ een groot deel van de straatbeelden. Soms alleen en soms in groepjes houden ze zich bezig met alledaagse dingen. De banaliteit straalt er vanaf en het liefst ren je zo hard mogelijk weg van deze non-places.
Van der Meer lijkt echter te willen zeggen dat in plaats van je te verzetten je deze plekken ook kan omhelzen door er opnieuw naar te kijken. Hiermee lijkt hij een oplossing aan te dragen die overeenkomsten vertoont met de methodologie van Hans Aarsman. Met een gepaste nederigheid ontdek je dan dat de kracht zit in het feit dat in alle foto’s dezelfde objecten worden gepresenteerd. Eén foto geeft dit niet bloot, maar als serie wordt er een aanzet gegeven tot een dialoog over de structuren achter deze taferelen. Er opent zich een fascinerende wereld die wordt bevolkt door beleidsmakers, ambtenaren, architecten en winkeliers. De vraag werpt zich op wie de beslissingen neemt ten aanzien van onze stedelijke omgeving en hoe diegenen er in slagen landelijk tot zo een mate van eenvormigheid te komen.
Maar net nu ik denk het een beetje onder de knie te hebben en de foto’s als serie te begrijpen, realiseer ik mij dat het ik weer kwijt raak. Ik vraag mij af of deze foto’s niet gewoon de enorme saaiheid van de Nederlandse kleinstedelijkheid representeren en daar een treffende aanklacht tegen zijn. De analytische foto’s van Hans Aarsman waren revolutionair en zijn inmiddels onderdeel geworden van de Nederlandse ‘fotografische identiteit’. De serie van Van der Meer toont een nieuwe Nederlandse identiteit; rauw, saai, zorgwekkend. Nu verzetten we ons daartegen, maar over twintig jaar zal het ons waarschijnlijk vertrouwd aandoen als het Nederland van vroeger. Dat mag op zijn minst angstwekkend worden genoemd.