Historisch document of hip infotainment?

Nathalie Hartjes
Centraal Museum Utrecht, zaaloverzicht, tentoonstellingsontwerp: Siebe Tettero, foto: CMU/Ernst Moritz

In het midden van de vorige eeuw was een groot aantal avant-garde bewegingen actief, de ene beweging was wat radicaler dan de ander, maar allen streefden hetzelfde na. In de moderne maatschappij was de mens in slaap gesust door de opkomende massamedia. De aan oppervlakkige sensaties en spektakel verslaafde burgerman had de kritische reflectie en realiteitsbesef verruild voor hapklare brokken toegankelijk vermaak. Niet alleen film, televisie, reclame en clichématige ideologieën, maar ook de bestaande kunstdisciplines zouden alleen maar bijdragen aan een geesteloos consumentisme en moesten overboord worden gegooid zodat er een constante staat van revolutie kon ontstaan.

In een poging de wereld uit haar diepe slaap te wekken en terug naar de realiteit te brengen, richtte de Franse filmmaker en schrijver Guy Debord in 1957 de Situationistische Internationale op, een beweging die ontstond uit politiek-kunstzinnige groeperingen die de Dadaïsten als hun voorgangers beschouwden en sindsdien steeds meer een extremistische vorm hadden aangenomen. Met een uitgebreide overzichtstentoonstelling probeert het Centraal Museum een zo volledig mogelijk beeld te geven van de betrokkenen bij de Situationistische Internationale, de ‘laatste avant-garde beweging van de twintigste eeuw'. Deze wens om volledig te zijn, blijkt slechts een van de valkuilen van de tentoonstelling.

Een indrukwekkende verzameling van schilderijen, pamfletten, films, foto's en persoonlijke krabbels en relikwieën vullen de ruimtes van het Centraal Museum, allemaal ontstaan vanuit de Situationistische Internationale, haar voorlopers als de Lettristische Internationale en gerelateerde bewegingen als CoBrA en het Duitse SPUR. Kleurrijke schilderijen, maquettes van utopische steden, plattegronden van onder meer de barricades tijdens de studentenopstanden van 1968 en vooral ook veel (keurig buiten handbereik) in vitrinekasten opgeborgen publicaties zoals The Situationist Times en SPUR moeten de bezoeker duidelijk maken wat de Situationisten nu precies wilden bereiken. Een hopeloos doel, want zelfs voorman Guy Debord heeft op deze vraag nooit een concreet antwoord willen geven.

Wel wordt de diversiteit van deze kunstzinnige activisten ontegenzeggelijk duidelijk gemaakt. De vele tactieken die deze militante kunstgroepering hanteerde om de spektakelmaatschappij op zijn kop te zetten passeren allemaal de revue en worden keurig geïllustreerd door middel van didactische zaalteksten met bijbehorende kunstwerken. Direct naast de uitleg van détournement (‘Een van de meest treffende methodes om het spektakel te saboteren is het ontdoen van de gebruikelijke maatschappelijke functie van een object'), hangt een klassiek aandoend schilderij van Asger Jorn waarop het vrouwengezicht is vervangen door een man met snor. De ideale staat van een dérive, de droomachtige toestand waarin men al dolend door de stad de wereld kon ontdekken alsof zij nieuw was, wordt begeleid met een aantal plattegronden getekend door Debord na zijn psychogeografische wandeltochten. Constant Nieuwenhuys' New Babylon, de utopische wereld waarin de ‘Homo Ludens' al spelenderwijs en zonder verplichtingen een nieuwe omgeving voor zich bouwt, wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van zijn schetsen en een visionaire maquette van de ideale stad, met als kernelement van de stedelijke structuur een groot fietswiel.

Al deze didactiek verliest echter zijn educatieve waarde als elkaar tegensprekende zaalteksten twijfel zaaien. Zo wordt uitgelegd dat de enigszins megalomane Debord langzamerhand tot het inzicht kwam dat de kunst uiteindelijk opgegeven moest worden teneinde haar te overwinnen. Ook zou hij in 1962 eigenhandig alle kunstenaars uit de Situationistische Internationale hebben gezet, voor zover ze al niet uit eigener beweging waren opgestapt. De Situationistische Internationale vervolgde daarna haar weg als een groep intellectuele critici die zich bezighield met het uitgeven van manifesten en periodieken. Elders wordt echter duidelijk aangegeven dat de Nederlandse beeldend kunstenares Jacqueline de Jong tussen 1960 en 1967 actief was binnen de beweging.

Enig speurwerk op internet, met het doel te achterhalen wat nu precies het gedachtegoed van de Situationisten was, levert weinig opheldering, slechts een interessante pagina op Wikipedia die niet al te veel afwijkt van de aangeboden zaalteksten. En daar zit de crux, hoe hard het Centraal Museum probeert een helder historisch overzicht geven over deze complexe intellectuele radicalen, veel verder dan de oppervlakkige informatie die je vanuit je luie stoel op het world wide web kunt lezen kom je niet. Hiermee verandert het museumbezoek tot een soort idolatrie of objectenfetisjisme waarbij de ‘groten' van toen simpelweg geadoreerd kunnen worden zonder dat de context in bevredigende mate wordt verklaard.

Dit gevoel wordt alleen nog maar versterkt door de fysieke inrichting van de tentoonstelling: de muren zijn volgeplempt met doeken, foto's en schetsen. Waar nog wat ruimte vrij is worden in grote kleurrijke letters befaamde citaten muurbreed opgeplakt. De vitrinekasten, zelf al volgestouwd met pamfletten, periodieken, notities en tekeningen, zijn langs het gehele frame en op het tafelblad volgeplakt met reclameknipsels, net als de tafel waarop Constants model voor New Babylon een plek heeft gevonden. Het is waarschijnlijk dat de tentoonstellingsmakers hiermee het radicalisme van de Situationisten in de presentatie wilden weerspiegelen, onderstreept door de reclameboodschappen als verwijzing naar de verdovende spektakelmaatschappij. Het resultaat is echter tegengesteld aan het beoogde effect. De drukke inrichting creëert bijna direct een afstompend gevoel bij de bezoeker, omdat het simpelweg lastig is de werkelijk tentoongestelde objecten van de decoratie te onderscheiden. In een ruimte zijn de kartonnen pakken vruchtensap zelfs aantrekkelijker om te bekijken dan het uitgestalde manuscript van de hand van Debord.

In de melancholieke afsluitingstekst wordt vastgesteld dat de Situationistische Internationale uiteindelijk in 1972 werd opgeheven omdat de beweging op haar hoogtepunt zelf het risico liep een nostalgisch element te worden binnen het spektakel. Het Centraal Museum heeft jammer genoeg geen morele bezwaren om hieraan een handje mee te helpen en met veel bombast de Situationistische Internationale naar de arena te voeren die de leden zelf het meest verafschuwden, die van het spektakel.

IN GIRUM IMUS NOCTE ET CONSUMIMUR IGNI, Het verloren paradijs van de Situationistische Internationale, t/m 11 maart 2007, Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, Utrecht