Het laatste politieke kledingstuk in de westerse mode?

Masha van Vliet
The Hoodie, 2019, Het Nieuwe Instituut. Foto: Johannes Schwartz

Een kledingstuk dat een solotentoonstelling krijgt, het zijn alleen de meest iconische items die deze eer te beurt vallen. Het V&A in Londen wijdde bijvoorbeeld een tentoonstelling aan de kimono en de little black dress kreeg maar liefst op twee plekken een eigen show – in het American Center for Arts and Culture in Parijs en het National Museum of Scotland. In het Zeeuws Museum in Middelburg is momenteel een tentoonstelling over het mannenpak te zien en in mei 2020 opent in het Design Museum in Londen Sneakers Unboxed: Studio to Street. Kennelijk van Amerikaanse curators, anders hadden ze wel trainers geheten. En nu heeft de hoodie dus een solotentoonstelling in Het Nieuwe Instituut in Rotterdam.

Curator, schrijver en modekenner Lou Stoppard werd uitgenodigd om de tentoonstelling samen te stellen. Voor haar onderzoek is zij schatplichtig aan journalist en streetwear guru Gary Warnett. Hij was de eerste die de hoodie in een bredere historische en maatschappelijke context plaatste. Stoppard presenteert de hoodie als ‘verhalenverteller’, als drager van de meest uiteenlopende betekenissen. En dat zijn er nogal wat. Naast dat de hoodie een gouwe ouwe is op de catwalk, roept het kledingstuk associaties en connotaties op met racisme, discriminatie, geweld, zichtbaar en onzichtbaar zijn, jeugdcultuur, privacy, en wat niet al. “Je zou zelfs kunnen zeggen dat dit het laatste politieke kledingstuk in de westerse mode is”, schrijft Stoppard in de inleidende tekst.

De tentoonstelling begint met twee haast identieke foto’s van John Edmonds, waarop een hoodiedrager op de rug te zien is. De beelden tonen wat de hoodie in essentie is: een sweater met een capuchon, maar ook wat het kledingstuk zo omstreden maakt, namelijk het feit dat de drager onherkenbaar blijft. Om deze reden worden hoodiedragers tegenwoordig in veel openbare gelegenheden gemeden. Maar de hoodie heeft niet altijd die negatieve connotatie gehad. De tentoonstelling laat zien dat de oorsprong ligt bij het sportmerk Champion, dat in de jaren 1930 een warm en comfor-tabel kledingstuk ontwikkelt voor sporters om over hun wedstrijdkleding te dragen. Een rood exemplaar van Champions iconische eerste model is uiteraard in de tentoonstelling vertegenwoordigd. Vanwege zijn comfort wordt de hoodie onbedoeld een enorme hit onder blue collar workers, waardoor het een veel gezien kledingstuk in het straatbeeld wordt. Doordat de hoodie in de jaren zeventig en tachtig populair wordt in de hiphop- en rapscène – de leden van rapgroepen als N.W.A. (Niggaz Wit Attitudes) en Public Enemy dragen ze veelvuldig in hun controversiële videoclips – wordt de hoodie het symbool van de Afro-Amerikaanse jongerencultuur, en ontstaat het ‘slechte’ imago. Enigszins karig en statisch worden wat voorbeelden van films, cd’s en platenhoezen getoond, maar ach, je kunt ook niet alles laten zien, en er is zoveel!

In een hoek van de tentoonstelling – letterlijk een hoek in het zeer dynamische tentoonstellingsontwerp van Studio LA – wordt de rol van de hoodie in verhalen over verschillende jonge zwarte Amerikanen die door politiegeweld om het leven kwamen belicht. De 17-jarige Trayvon Martin draagt een hoodie als hij in 2012 in Florida wordt doodgeschoten door een politieman. De moord op de onschuldige Martin is de directe aanleiding voor het ontstaan van de Black Lives Matter-beweging en de hoodie wordt
hét protestsymbool. Na de moord op Michael Brown in 2014 gebruiken verschillende kranten en nieuwszenders een foto waarop Brown een ‘typische’ outfit draagt en een handgebaar maakt. Op social media ontstaat vervolgens een ware protestactie tegen deze stereotypering door de gevestigde media. Mensen posten twee foto’s van zichzelf: een ‘brave’ foto van bijvoorbeeld hun diploma-uitreiking, en een ‘stoere’ foto, waarop ze in veel gevallen een hoodie dragen. Onder de hashtag #iftheygunnedmedown stellen zij de vraag welke foto de media had gekozen als zij zelf ooit doodgeschoten zouden worden.

In een andere hoek wordt getoond hoe het imago van de hoodie voor commerciële of politieke promotiedoeleinden wordt ingezet. Zo zal Daniel Radcliffe – aka Harry Potter – zeer bewust een hoodie hebben aangetrokken voor de cover van The New York Times magazine om zichzelf een stoerder imago aan te meten. Stoppard stelt hier in de begeleidende tekst terecht vraagtekens bij. Radcliffe kan het zich als succesvolle blanke acteur immers permitteren om zich eventjes een ‘slecht’ imago aan te meten. En dan heb je natuurlijk ook nog David Camerons hug-a-hoodie speech, een perfecte strategie om het strenge imago van de Tories ten aanzien van criminaliteit te verzachten.

Maar, zoals gezegd, er worden nog veel meer verhalen verteld over de hoodie. Bijvoorbeeld hoe de hoodie steeds weer opnieuw opduikt op de catwalk, als statement piece zoals de anti-surveillance hoodie van Vexed Generation, of gewoon omdat het een tijdloos en enorm succesvol kledingstuk is. Er zijn ontwerpen te zien van grootheden als Yohji Yamamoto, Raf Simons, Rick Owens, Gucci, en vele anderen. Doorheen de tentoon- stelling duiken steeds weer hip geklede paspoppen met hoodies op; er zit er eentje naast je als je naar de filminstallatie van Bogomir Doringer kijkt, er leunen er een paar over de balustrade, er staat er eentje nonchalant tegen de muur. Vanuit je ooghoeken lijkt het steeds of er iemand staat, en eerlijk is eerlijk, het voelt ook een beetje unheimisch om naast iemand te zitten wiens gezicht je niet ziet.

Bogomir Doringer is een van de twee kunstenaars die Het Nieuwe Instituut uitnodigde om speciaal voor de tentoonstelling nieuw werk te maken. Doringer’s filminstallatie bestaat uit twee projecties die in de buurt van elkaar worden afgespeeld. De ene is een opeenvolging van talloze beelden uit het archief dat Lou Stoppard voor haar onderzoek heeft aangelegd. Voorbij komen bijvoorbeeld beelden van de Ku Klux Clan, videoclips, beelden van protestgroepen uit verschillende tijden, en een van de beroemdste Silly Symphony-animaties uit 1929, waarin een skelet met grote capuchon Mickey Mouse dwingt om muziek te spelen. Voor de andere maakte Doringer gebruik van een machinelearning-netwerk, dat uit data nieuwe beelden kan genereren. Je ziet een aaneenschakeling van een soort ‘gemorfde’ hoodie-beelden. Het werk laat op een interessante manier zien hoe beeldvorming rondom de hoodie ontstaat en kan worden gemaakt en veranderd. Uitgebreide interviews met Doringer en Angelica Falkeling, de andere kunstenaar die werd uitgenodigd om een nieuw werk te maken, zijn te lezen op de Tubelight website.

Grappig en lichtvoetig zijn de hoodie-typologieën van het fotografenduo Ari Versluis en Ellie Uyttenbroek en de kapstok met bontkraagjes van Danielle van Ark. Ook leuk: Het Nieuwe Instituut nodigt mensen uit om hun eigen hoodie in bruikleen te geven en daarbij het verhaal én de betekenis te vertellen. Het levert een zigzaggende waslijn met een bont allegaartje aan kledingstukken op, waaronder universiteitstruien, hoodies met activistische leuzen en de typische turquoise Deliveroojas.

De tentoonstelling slaagt er goed in om alle verschillende verhalen rondom de hoodie naast en in relatie tot elkaar te vertellen, waarbij de curator niet bang is geweest om een licht activistische, maar tegelijkertijd ook speelse benadering te hanteren. Het is ongelofelijk hoeveel historische, politieke en culturele betekenissen een trui met capuchon draagt. De hoodie is met recht een van de meest iconische kledingstukken van deze tijd. Of dit het laatste politieke kledingstuk in de westerse mode is durf ik echter te betwijfelen; we hebben sowieso het gele hesje nog!

Masha van Vliet is curator bij Willem Twee kunstruimte in Den Bosch en redacteur bij Tubelight.

John Edmonds, Untitled (Hood 13), 2018
The Hoodie, 2019, Het Nieuwe Instituut. Foto: Petra van der Ree
Rick Owens, Mastodon, Autumn/Winter 2016. The Hoodie, 2019. Foto Johannes Schwartz