Het zijn schattige ronde bakjes, die ik mee naar huis heb genomen. Als ik ze uit het kartonnen doosje haal is de ene roze met een wit randje aan de bovenkant, de ander lichtbruin van kleur. Ik had me kunnen voorstellen dat er een eitje, ijsbolletje of mini-muffin in de bakjes zou zitten. Maar daar zijn de keramische bakjes net te fragiel voor. Er zou zomaar een stukje van de bovenkant kunnen afbreken.
Dat is bij deze bakjes eigenlijk de bedoeling. Als ik mijn vriend vraag of ik een stukje voor hem zal afbreken om te proeven gruwelt hij van het idee. Voor hem zijn de bakjes als een pop in een horrorfilm; iets wat in eerste instantie lief en onschuldig lijkt, krijgt opeens een griezelige kant. Vreemd, want een paar uur eerder had ik op de Rijksakademie bij het werk eat*a*ble (2013) van Masha Ru niet met weerzin, maar juist vol nieuwsgierigheid aan scherven geknabbeld. Ru’s assistent begeleidde deze keramische proeverij en raadde mij aan eerst de witte scherf te proberen, omdat die klei zachter is, en vervolgens het keramiek van rode en bruine klei te proberen. Het voelde alsof ik op een wijnproeverij was.
Op de plankjes in de hoek van Ru’s kamer stonden alle keramische bakjes opgesteld, met kaartjes die vermeldden op welke temperatuur de bakjes zijn gebakken. Niet alleen de kleisoort bepaalt smaak, hardheid en textuur, ook de temperatuur speelt een rol, vertelde de assistent. En zoals het een proeverij betaamt kan dat wat gesmaakt heeft ook mee naar huis genomen worden. Misschien dat de winkelopstelling mijn houding heeft beïnvloed, waardoor ik het eten van keramiek niet als heel vreemd ervoer, maar eerder als verfijnd. Ergens voel ik mij aangetrokken door deze eetgewoonte. Een rare gewoonte lijkt zo menselijk.
In haar eerdere werk Pica (2012) deed Ru al onderzoek naar rare eetgewoonten. Hierin lag de focus op het eten van niet-voedzame dingen als parfum, ijsblokjes, bloemen, nagels en klei. Dit soort eetgewoontes beoefenen mensen meestal instinctief en in het geheim, en ze halen er genoegen uit. ‘Pica’ is de medische term voor deze behoefte. Voor Ru’s gelijknamige fotoserie zijn personen met hun vreemde neigingen kleurrijk en vrolijk geportretteerd in hun huiselijke omgeving. Ergens vind ik het fijn en geruststellend dat Ru niet oordeelt.
Aan het eten van klei, zoals de bakjes van Ru, kleven meerdere aspecten. Bij het proeven vertelt de assistent dat dit project wonderen heeft gedaan voor haar vingernagels, die mooi lang en sterk zijn geworden van de calcium in de klei. Het komt terug in de eveneens vertoonde film die Ru over klei-eten heeft gemaakt, waar een importeur van klei vertelt dat dit haar vingernagel heeft gered. De huisarts zou deze anders hebben verwijderd. Daarnaast laat Ru in de film het sociale aspect van klei-eten zien. Waar de ene persoon resoluut het aanbod een bakje te eten afwijst, fungeert het bij de ander als een gezellige aangelegenheid, vergelijkbaar met borrelen.
In de film vertelt een Afrikaanse man hoe sterk klei-eten gebonden is aan cultuur. In het Westen wordt het gezien als een geestesziekte, maar in sommige Afrikaanse landen is het normaal vanwege de mineralen die in de klei zitten. Toch wordt ook in het Westen de helende werking van klei erkend. De klei waarvan de bakjes zijn gemaakt, is dezelfde klei die gebruikt wordt voor gezichtsmaskers bij schoonheidsbehandelingen.
Zou het eten van klei kunnen uitgroeien tot een hype? Een subcultuur waarbinnen klei-eten ‘normaal’ en geaccepteerd is? eat*a*ble laat zien dat het mogelijk is de grens tussen normaal en niet-normaal te doorbreken. Misschien dat klei-eten toch zijn plek kan veroveren als we over een paar culturele barrières heenstappen. Voor mij persoonlijk blijkt de ervaring van keramiek eten echter eenmalig. De bakjes zijn nog onaangeraakt.