Ieder oog zoekt houvast. In het amorfe ontdekt het wat het herkent. Het beeld wordt letterlijk vormgegeven. Er ontstaat iets. Een aanleiding of zelfs een aansporing tot associatie. De kunstenaar kan daar mee spelen door de suggestie te wekken dat de toeschouwer het heft in handen heeft en zelf bepaalt wat hij ziet. Deze doelbewuste vaagheid kan de fantasie van de kijker prikkelen, maar zij kan hem ook hevig teleurstellen; de fata morgana blijkt lucht, geen water.
De Haagse schilders Joncquil en Vittorio Roerade spelen in hun werk beide met de mogelijkheden die het ondefinieerbare biedt. Zij doen dat allebei op verschillende manieren en elk op een eigen wijze. Hun schilderijen lijken in eerste instantie totaal verschillend van elkaar, maar thematisch blijkt er toch wel degelijk een verwantschap te bestaan. Om die reden is het bijzonder interessant dat Galerie Ramakers hen in deze expositie bij elkaar heeft gebracht.
Joncquil, de jongste van de twee, schildert taferelen die op zich heel herkenbaar zijn; een huis met een boom, een hand met een theedoek, mannen op een vlonder, kinderen in ondergoed bij een muur, mannen verkleed als konijnen, rustend op een boomstam omgeven door felkleurige ballonnen. De tentoonstelling heeft dezelfde titel gekregen als die van dit laatste doek: En nu maar wachten op de kabouters. Het is een mooie, suggestieve titel die de wereld van het werkelijke en die van de verbeelding aan elkaar laat raken. Wachten de vermomde mannen op echte kabouters? Of zijn het hun vrienden, die eveneens verkleed zijn en nog naar de afgesproken plek in het bos moeten komen? In tegenstelling tot veel andere werken in de tentoonstelling is dit specifieke doek met veel kracht geschilderd. Het felle geel vloekt enigszins met het groen, waardoor de vormen duidelijker worden afgebakend en er een intrinsieke spanning ontstaat. De harde kleuren van de achtergrond contrasteren sterk met de vrolijke pasteltinten van de ballonnen. Zoals ook de ongemakkelijke houding van de drie mannen (er zitten er twee op een boomstam, één man is met zijn armen over elkaar blijven staan) op gespannen voet staat met hun idiote uitdossing. Het tafereel is raadselachtig. Het is onwerkelijk, maar kan tegelijkertijd reëel zijn. De toeschouwer is getuige van iets waarvan hij de betekenis niet meteen kan thuisbrengen, maar die intrigeert.
Deze unheimliche sfeer probeert Joncquil in veel van zijn doeken op te roepen. Hij neemt om dat te bereiken echter vaker zijn toevlucht tot een vormentaal die afwijkt van het zojuist beschreven schilderij. Die andere doeken hebben meestal één kleur: sprekend maar lichtblauw, geel of roze bijvoorbeeld. Door de verf letterlijk weg te schrapen bewerkstelligt Joncquil dat de kleuren diffuus worden, als mist in zonlicht en door de in elkaar overlopende tonen hebben deze olieverfschilderingen iets weg van aquarellen. Ten opzichte van de meestal scherp afgetekende beeltenissen brengt het spel met de kleur een extra betekenislaag in de doeken aan; namelijk de suggestie dat de toeschouwer maar een deel van het verhaal onder ogen krijgt en verder in het duister tast over hetgeen eraan voorafging en wat erna zou kunnen komen. In Joncquils eigen woorden: ‘Meestal gebeurt ‘HET' buiten je gezichtsveld'.
Het is zowel de kracht als de zwakte van zijn werk. Vooral omdat de pregnante kleuren een behaaglijkheid scheppen die maar ten dele contrasteert met die in het moment bevroren gebeurtenissen. Het idee dat daar een dreiging vanuit moet gaan, is helaas vaak sterker dan de daadwerkelijke dreiging. Opvallend is dat des te vager Joncquil schildert (vooral in de kleinere schilderijen werkt hij bewust met weglatingen) des te meer zijn werk aan kracht inboet. Het lijkt soms alsof hij niet de volledige consequentie uit een (beeldend) idee durft te trekken. Het schilderij van de twee kinderen (zijn het beide kinderen?) in hun witte onderbroeken legt een nadruk op suspense die niet door de presence van het doek wordt gedekt. In het al eerder genoemde werk waarop twee mannen op een vlonder zijn afgebeeld, roept juist het ontbreken van een duidelijke richting in het verhaal – wat zijn die twee in vredesnaam aan het doen?- wel spanning op. Ook al zorgt de kleur, in dit geval roze met een beetje geel, ervoor dat die niet ondragelijk wordt. Dit conflict tussen esthetiek en het willen verontrusten heeft de jonge Joncquil in zijn werk nog niet helemaal opgelost.
Daar waar Joncquil het herkenbare beeld probeert te vervormen tot een voorstelling die meerdere interpretaties toestaat, komt Vittorio Roerade de toeschouwer juist te hulp door met tal van verschillende technieken de vormeloze figuren op zijn doeken herkenbaar te maken. De glimmende, grijze vlek wordt een konijn of een vogel. Wat Roerade doet, is wat vrijwel elke toeschouwer, zeker de onervaren of ongeoefende doet: hij brengt lijn aan in het getoonde zodat het kan worden benoemd. De hersens kunnen gerust gesteld worden: het is een konijn. Daarmee is Roerades werkwijze diametraal tegenovergesteld aan die van Joncquil; hij ontdoet het beeld van dreiging. Hij verduidelijkt in plaats van te verdoezelen. Het intense, diepe donkerblauw dat hij op zijn beste doeken als achtergrondkleur gebruikt, doet onherroepelijk denken aan nacht of aan het leven in de diepste krochten van de oceaan; schemers, zeemonsters en gedrochten; aan droombeelden dus. Door daar oogjes op te plakken en met draad het konijn snorharen te geven, wordt het ongerijmde behaaglijk gemaakt. Er is een contrast tussen deze vormhebbende figuren en de amorfe massa die hen omringt (door Roerade onder meer door het gebruik van peperkorrels extra onappetijtelijk gemaakt). Dat contrast is echter geen conflict. Het is niets meer dan een vormverschil, een schilderkundige oplossing om het ongekende te kunnen verbeelden.
Uit het werk van Vittorio Roerade spreekt een naïviteit die letterlijk ontwapent. Natuurlijk zijn die naïviteit en schijnbare ongekunsteldheid beide technieken die de kunstenaar inzet. Het is te nadrukkelijk en te consequent aanwezig om werkelijk naïef te zijn. De kunstenaar moet een bedoeling hebben met dit angelloze werk; een heilig ontzag voor de suggestieve kracht van beelden. Roerades schilderijen lijken zowel in de traditie van de antroposofische schilderkunst als in die van het Surrealisme te staan, maar dan het zachtmoedige Surrealisme van Latijns-Amerikaanse kunstenaars als Matta. Mede dankzij de onorthodoxe technieken die hij gebruikt en de toewijding die onmiskenbaar uit zijn schilderijen spreekt, weet Roerade een bijzondere atmosfeer te scheppen. Echter wel een die wat van de toeschouwer verlangt. Hij heeft de eerste stap gezet door de onwezenlijke wereld die wij uit dromen kennen vorm te geven. Nu moet de kijker die wereld de zijne maken. Hoeveel bewondering ik ook heb voor Roerades eigenzinnige en compromisloze werkwijze, die laatste stap zetten, kan ik helaas niet. Zijn werk vertegenwoordigt een andere wereld. Eén die mij te liefelijk, te rond en, net als die van Joncquil, te esthetisch is. Zoals foto's van mensen die van verre vakanties terugkomen hen heel dierbaar zijn, maar voor degenen die er niet bij waren niets betekenen. Omdat zij zich niet kunnen verplaatsen in die wereld waarnaar die ander zo kort na zijn verblijf zijn hartsverlangen heeft verlegd.
EN NU MAAR WACHTEN OP DE KABOUTERS, Joncquil en Vittorio Roerade t/m 11 maart 2007, Galerie Ramakers , Toussaintkade 51, Den Haag