Generieke werelden, geniale verleiding

Véronique Hoedemakers
Hans op de Beeck, EXTENSIONS (2009)

In de regel koopt museum Het Domein kunst uit haar eigen tentoonstellingen aan. Zo vormt zich een collectie die niet alleen het beleid van het museum weerspiegelt, maar ook aan de tentoonstellingen herinnert. Maar deze keer ging het anders. Directeur Peter Fransman zag de animatiefilm Extensions van Hans Op de Beeck (1968) tijdens een kunstbeurs. ‘Het werk hypnotiseerde meteen. Het trekt je een andere wereld binnen, een andere werkelijkheid die in je eigen hoofd gaat leven.’  

Extensions is een animatiefilm over de manier waarop de mens zich tot de moderniteit verhoudt. De film is opgebouwd uit fraaie zwart-wit aquarellen met een hoog kijkgenot, die op het ritme van de zich herhalende muziek verschijnen. Als in een slideshow trekken ze aan je voorbij in een bijna altijd nachtelijke omgeving: steden met hun talloze lichtjes, wolkenkrabbers, eigenzinnige modernistische architectuur, interieurs van enorme architectuurcomplexen, kille ziekenhuisgangen, en dan opeens mensen met maskers of met lichaamsbedekkende tatoeages. De film begint en eindigt met het beeld van een ziek kind, waarmee het geheel naar het niveau van een verhaal wordt getrokken.   

Een paar jaar geleden toonde Op de Beeck in het Centraal Museum Utrecht een aantal installaties onder de gelijknamige titel. De extensies waar de kunstenaar naar verwijst zijn uitbreidingen of verlengstukken van de mens in de meest ruime zin. Het gaat dus niet alleen om hulpstukken uit de technologische vooruitgang van de medische wetenschap, maar bijvoorbeeld ook om de architectuur die ons omringt. En dan vooral de op modernistische leest gestoelde, kolossale bouwcomplexen.

Diezelfde onderwerpen – medische hulpstukken en de generieke gebouwen waarin je jezelf gedesoriënteerd en verloren voelt – trekken in de animatiefilm voorbij. De maskers en tatoeages, maar ook cultuuruitingen van oost en west illustreren de pogingen van de mens om ondanks schaalvergroting en standaardisering een eigen identiteit te bewaren. De beelden zijn op associatieve wijze bijeengebracht. Zo neemt Op de Beeck je mee in zijn hoofd, in zijn wijze van associëren. Tegelijkertijd nodigt hij je uit om je persoonlijke verhaal te construeren, op basis van je eigen associaties.  

De kritiek die Op de Beeck in een stevige dosis esthetiek verpakt beschreef hij eerder in Kuuroord, een van zijn korte verhalen. De ik-figuur bevindt zich in een kuuroord van een ziekenhuiscomplex. ‘Deze architectuur heeft aan de buitenzijde dezelfde inwisselbaarheid als die van shopping malls, hypermarkten en megahotels: rechthoekige betonnen snelbouwdozen, hier en daar onderbroken door een cilinder of een uit de hand gelopen raampartij. Ik heb het arbeidsintensieve vakmanschap, het oog voor detail, het respect voor de omgeving nog gekend. Sinds de jaren zestig uit de vorige eeuw is dat onherroepelijk teloorgegaan. Al die karakterloze prefabpanden worden te haastig geassembleerd. Je kan er je plaats niet vinden. Je voelt je er niemand, je voelt je er nergens. Zo ook hier.’  

Het is diezelfde condition humaine binnen een geglobaliseerde wereld die ook de animatiefilm tot in alle poriën ademt en die het werk zo goed doet passen in de collectie van Het Domein. Het museum is geïnteresseerd in internationale kunst die context biedt aan hedendaagse, wereldwijde ontwikkelingen. In kunstenaars die reageren op de maatschappij, maar die ook hun eigen condities binnen de kunstwereld onderzoeken. De focus ligt op verschillende artistieke werkhoudingen en niet meer op mediumgebruik of op categorieën die van toepassing zijn op een  individuele kunstenaar.

Elke twee jaar gaat de aandacht uit naar een zogenaamde kunstenaars kunstenaar, zoals nu Leon Golub (1922-2004). Zo kan het museum hedendaagse ontwikkelingen proberen te duiden zonder altijd terug te moeten grijpen naar de actualiteit. Het museum koopt ook werk van deze kunstenaars aan, al zal dat in de toekomst misschien moeilijker worden. Van zulke kunstenaars uit de twintigste eeuw wordt het werk immers steeds duurder.  

Fransman geeft aan: ‘Je kunt niet anders dan je bewust te zijn van de wereld waarin je leeft. Analyseer waar het mis gaat, maar vergeet tegelijkertijd niet om de wereld ook te vieren. Op de Beeck laat zien hoe wij met de wereld bezig zijn, met technologie en met het inrichten van onze omgeving. Maar hij is niet de kunstenaar die de boodschap in je gezicht smijt. Daarin is er een parallel te trekken met bijvoorbeeld Alfredo Jaar (1956), waarvan we werken over Rwanda in onze collectie hebben.’

Field, road, cloud dat tegelijkertijd met Extensions te zien is, is een serie foto’s van Rwandanese landschappen die geen zichtbaar spoor van de burgeroorlog vertonen. Alleen de ernaast getoonde schematische schetsjes waarop verschillende beschietingen in kaart zijn gebracht brengen je op dat spoor. Met zijn werk zegt Jaar: ‘dit is de plek waar het gebeurde, stel het je maar voor.’  

De rol van hedendaagse kunst is volgens Fransman dat je mensen vingerwijzingen aanreikt. ‘Mensen willen worden meegenomen in een verhaal.’ Hoe concreet dat verhaal is lijkt er niet toe te doen wanneer je de verleidingskunsten van Op de Beeck bezit. Die zitten hem niet alleen in de esthetische kwaliteit van de beelden zelf, maar ook in wat hij in beeld brengt. De kwaliteit van zijn dertien in een dozijn ruimtes ligt daarin dat je je meteen in de situatie kunt verplaatsen.

Daar komt nog bij dat de interieurs, hoe ontdaan van detail, toch uitnodigend zijn. Dat komt door de kadrering, het licht dat lonkt, de beweging van een lege roltrap, of een uitnodigend, rond element in een verder rechthoekige omgeving. Kijken en meegezogen worden gaat als vanzelf. Extensions verleidt tot nadenken.