The fountainhead

Nathalie Hartjes

Om met één blik door façades heen te zien. Te zien wat puur is, in en van zichzelf, en niet gevormd door maatschappelijke conventies. Om in grote woorden te spreken, ‘de waarheid te kunnen aanschouwen’ en te voelen aan niemands verwachtingen te moeten voldoen. Behalve aan die van jezelf en daarin dan ook bikkelhard zijn. Dat is het ware individu, de drijvende kracht van de maatschappij. 

In ieder geval gezien door de ogen van Ayn Rand (1905-1982), de Amerikaanse schrijfster die tijdens haar leven korte metten maakte met haar Russisch-communistische afkomst. En dit deed zij niet met halve maatregelen. In haar geschriften verwerpt zij alles wat maar een beetje riekt naar sociaal medeleven, want – zo leert zij ons – altruïsme is altijd maar een voorwendsel om in feite macht en afhankelijkheid over de ander te verwerven.  

Dit illustreert ze in haar roman The fountainhead met een verhaal over de jonge, koppige architect Howard Roark, die de gevestigde orde van het vak trotseert. Het stelletje architecten dat de dienst uitmaakt schildert Rand, op heel smakelijke wijze, af als een stelletje ingekakte, cocktailparty sullen. De grootste bobo uit het vak, Guy Francon, heeft zelf de tekentafel al jaren niet meer gezien. Hij bezoekt liever de juiste plechtigheden om de juiste mensen geld uit hun zak te kloppen. De sleutel tot een goed ontwerp is om de beste voorbeelden uit het verleden te kiezen en deze samen te kneden tot een prestigieuze façade. Het credo is ‘wie zijn wij om beter te presteren dan onze klassieke voorgangers?’

Roark laat zich al in het begin van het boek zonder blikken of blozen van school trappen en begint zijn eigen gevecht met het establishment. Ondertussen krijgt hij een tumultueuze affaire met Dominique Francon, dochter van Guy Francon, een trotse, jonge vrouw die haar vaders laksheid afwijst. Alleen deze staalharde vrouw lijkt Roarks doorzettingsvermogen en uniciteit op waarde te kunnen schatten. Ondertussen werkt zij voor The Banner, een krant van het imperium van Gail Wynand.

Wynand vervult een belangrijke rol in het boek. Net als Dominique Francon en Howard Roark is hij een onverbeterlijke individualist die zijn eigen koers vaart. Met zijn krant heeft hij maar één doel: geld, maar vooral macht verwerven. Hij gaat te werk volgens het dictaat van de directeursstoel: schrijf wat de mensen willen lezen. Dominique Francon maakt dankbaar gebruik van de haar geboden paginaruimte om Howard Roark het leven zuur te maken. In Rands pathetische voorstelling van echte liefde vinden Dominique Francon en Howard Roark elkaar in deze uitdaging. Ondertussen wijdt haar invloedrijke collega Ellsworth M. Toohey zijn pagina’s aan het ophemelen van een wisselend gezelschap van middelmatige kunstenaars, dichters, schrijvers en architecten. 

Het boek werd geschreven over de loop van bijna een decennium en is onderdeel van Rands advocatuur van het Objectivisme, dat predikt dat alleen de mens zelf verantwoording heeft over zijn eigen bestaan. Hoewel Rand pakkend kan schrijven, leest het boek niet gemakkelijk, vooral omdat de schrijfster je overlaadt met een algeheel gevoel van cultuurpessimisme. Uiteindelijk is The fountainhead doorgedreven propaganda die elke sociale beweging afschrijft als monsterlijke complotten om de macht. Zonder twijfel heeft Rand daarmee een grote invloed gehad op de paranoia van de Koude Oorlog in de jaren vijftig.  

Terwijl het boek een zwart-wit beeld schetst van de ideale mens die de ideale maatschappij moet voortbrengen, krijgt het verhaal in het heden een interessante ambivalentie. Rands karakters wekken direct beelden op van de huidige roermeesters, en het gekonkel staat niet ver af van het inmiddels hoogopgelopen cultuurdebat. Een belangrijkere les die we van Rand kunnen leren is hoe de massa (die heden ten dage graadmeter is geworden voor de hoogste kwaliteit) zich kan laten besturen.

Dat lukt je niet door hen te vertellen wat goed is of wat slecht, maar door middelmatigheid op een voetstuk te zetten. In de woorden van criticus Toohey: ‘Sure he [Ibsen] is good, but suppose I didn’t like him. Suppose I wanted to stop people from seeing his plays. It would do me no good whatsoever to tell them so. But if I sold them the idea that you’re just as great as Ibsen – pretty soon they won’t be able to tell the difference.’ Niet dat er iets mis is met breiende oma’s en toneelspelende jeugdgezelschappen, maar de nadruk die ons huidig kabinet legt op amateurkunst ondermijnt het onderscheidend vermogen van wat de kunstprofessionals bij een breed (toegegeven, soms wat minder breed) publiek proberen te cultiveren.

Een recent artikel in De Groene Amsterdammer poogde het succes van Justin Bieber te verklaren. Zijn succes is er niet in gelegen dat kleine Biebs zo’n uitzonderlijk talent is, integendeel. Als Bieber het kan, kunnen wij het misschien ook, met het juiste management achter ons. Een hoopgevend ideaal voor wie gezag of waardering nastreeft, maar het zal niet credit zijn aan vooruitgang. ‘In onrustige tijden zijn er geen grootse voorbeelden nodig, maar geborgenheid,’ zo denkt het politieke establishment. Het zijn goede bedoelingen; de kunsten moeten zelfstandiger worden, volwassen.

Daarmee wordt onder allerlei voorwendsels als ‘zelf de broek ophouden’, ‘volkshelden’ en ‘volkskunst’ datzelfde hooggeprezen volk gladgestreken tot een massa ambitieloze volgers. Misschien kunnen we door de ogen van Ayn Rand – zestig jaar na dato – de zogenaamde vrijheidsstrijders binnen de huidige politiek ontmaskeren als machtsgeile volksmenners.  

THE FOUNTAINHEAD
Ayn Rand (1943)
Uitgeverij Signet, New York
ISBN 9780451191151