Folkert de Jong sleept de toeschouwer een spannend verhaal binnen dat zich niet lineair laat lezen. Hij gebruikt stijlelementen die afkomstig zijn uit de narratieve media: films, boeken, strips, televisieseries – media waarin van A naar B verhalen verteld worden. Daarnaast verwijst hij ook naar ‘stilstaande kunst’, meestal historieschilderkunst of monumentale sculptuur; tableaus of beeldengroepen die ook een verhalende achtergrond hebben. In die genres krijg je het verhaal erbij in de vorm van mythes, bijbelverhalen of geschiedenis. Maar zulke canons moet je bij het kijken naar zijn werk ontberen. Het zijn uitbeeldingen van verhalen die niemand precies kent.
In Medusa’s first move: The Council (2005) zien we een tafereel van een groep figuren om een tafel, het gehele tafereel bevindt zich op een vlot. Ze leggen allemaal hun handen op tafel, houden ze net boven het blad eigenlijk, waardoor hun samenkomen iets bezwerends krijgt. Er staat een ton, misschien met sterke drank, een buste van een veldmaarschalk, er hangt een kroonluchter, iemand houdt een gigantisch vaandel vast. Tal van losse onderdelen van deze installatie geven aanleiding om een bijbehorend verhaal zelf te maken. Er zijn bijvoorbeeld meer handen dan figuren (of: van een aantal figuren zijn alleen de handen zichtbaar). Een en ander aan huisraad is omgevallen en op een goed moment zijn er koppen gaan rollen, want één ervan ligt opgediend op een schaal. Er is een hele hoop gebeurd, zoveel is duidelijk, voordat het allemaal zo ver gekomen is. En als het beeld waarin al die gebeurtenissen tijdelijk gestold zijn straks weer tot leven komt, gaat er nog een hele hoop gebeuren. De installatie is action packed.
Dit Medusa-vlot is misschien nog wel De Jongs meest coherente installatie – waarschijnlijk omdat de figuren net als ook in The Iceman Cometh (installatie in Bureau Amsterdam in 2001) samen op een ondergrond geplaatst zijn. Folkert de Jong heeft ingeschat hoe graag toeschouwers willen dat een beeld samenhangend is en hoe zeer de hersenen van de kijker proberen om de losse onderdelen aan elkaar te knopen. Daarbij is het goed dat niet alles past, dat er brokken en stukken zijn die niet in de puzzel willen vallen en er stompe eindjes overblijven. Daardoor kun je continu blijven werken en schuiven en elk nieuw detail ter hand nemen om het raadsel op te lossen. In de installaties van De Jong wordt de behoefte om te kunnen blijven puzzelen beloond: hij plaatst je middenin een slagveld van ruwe, schetsmatige en snel in elkaar getimmerde onderdelen. Ze nodigen uit om ‘op te pakken’ omdat ze gemaakt zijn van lichtblauw, roze en lichtgeel piepschuim. Alledaags, lichtgewicht en, nog weinig gebruikt in de beeldende kunst.
Het zijn de goed getroffen houdingen van de figuren die erin slagen om een lach te ontlokken temidden van de horror. Het gebaar van de vrouw in Life’s Illusions (2003, installatie voor de Prix de Rome) die flux twee bijlen in de aanslag heeft alsof ze ermee gaat huishouden – de sullige blik van de man die (mogelijk door haar toedoen) zijn twee armen mist maar zijn drinkbeker aan het rietje nog aan zijn lippen heeft hangen. Hoe gruwelijk of absurd de situatie waarin ze zich bevinden ook kan zijn, De Jongs figuren laten altijd wel iets zien dat we lankmoedig, alwéér, het beste er van zullen moeten gaan maken. Hun uitdrukkingen hebben een vreemde mengeling van gewelddadigheid, domheid, ontkenning en vrolijke daadkracht. Met de schwung van een karikaturist heeft hij ze vastgelegd in grof gesneden, met pur aan elkaar gelijmde onderdelen van styrofoam – een medium dat hij zich volledig heeft eigen gemaakt en waaraan hij zichtbaar plezier beleeft.
Met al die figuratieve en narratieve elementen in zijn werk is het opmerkelijk dat hij recent gefascineerd is geraakt door het ‘hardcore’ modernisme van beeldhouwers als Arp en Brancusi. Roze en blauwe rubberen afgietsels van enkele van hun hoogabstracte sculpturen staan nu nog midden in zijn atelier, als het ware af te wachten welke rol ze in een werk gaan spelen. Het is kenmerkend voor de intuïtieve manier waarop De Jong de dingen samenbrengt, erop vertrouwend dat verbanden die hij ziet door toeschouwers zullen worden aangevoeld of hen op zijn minst nieuwsgierig zullen maken. Uiteindelijk past ook deze kunst in een verhaal, al is het met name het verhaal van een nobel dan wel ijdel streven om ‘het hoogste’ weer te geven en het universum te doorgronden. Zeker niet de idealen waar De Jong zichzelf aan spiegelt, maar wel sterke iconen van het geloof in de macht van kunst.
En zo werkt het. Zo schotelt De Jong de toeschouwer een wereld voor waarin de vreemdste dingen een plek kunnen krijgen. De levenden en de doden, de machthebbers en de arme drommels – de freaks, de outcasts en de nono’s. Een wereld die bevrijdend werkt omdat ze hoog en laag, ver weg en dichtbij vanzelfsprekend aan elkaar verbindt, en zo laat zien dat alles aan elkaar verbonden is.
Het werk van Folkert de Jong (Alkmaar 1972) is binnenkort te zien in de groepstentoonstelling Dark in museum Boijmans van Beuningen Rotterdam, (vanaf 17 februari); in de groepstentoonstelling I love my scene in Mary Boone Gallery New York (4 maart-1 april); de solotentoonstelling Gott Mit Uns in Kunsthalle Winterthur in Zwitserland (vanaf 4 maart) en de groepstentoonstelling LLDBHK in het Museum Middelheim in Belgie (vanaf 28 mei tot 3 september).
Vorig jaar verscheen bij NAi Uitgevers zijn monografie Shoot the Freak (ISBN 90-5662-450-4).