Evolutionaire mode

Willemijn van der Zwaan
Karl Lagerfeld ontwerpt, videostill uit SIGNÉ CHANEL (Loïc Prigent, 2005)

Televisieprogramma’s als Project Runway doen ons geloven dat modeontwerpers maandenlang opgesloten zitten in een atelier ergens driehoog achter, tot diep in de nacht met bloedende vingers achter de naaimachine doorwerkend om het ene fabuleuze stuk na het andere te creëren. Maar niets ligt verder af van de waarheid (hoewel menig student aan de modeacademie zo zijn afstudeercollectie afkrijgt). 

Neem bijvoorbeeld Karl Lagerfeld, de befaamde Duitse ontwerper die sinds jaar en dag de scepter zwaait bij Chanel. In de documentaireserie Signé Chanel van Loïc Prigent uit 2005 krijgen we een blik achter de schermen van het Franse modehuis en zien we hoe het werkproces van Lagerfeld verloopt. Hij neemt een slok cola light uit een kristallen glas, pakt een viltstift en krabbelt een stuk of vijftig ensembles achter elkaar op papier. Vervolgens schrijft hij ernaast van welke stof hij het gemaakt wil hebben en stuurt het via zijn assistent door naar les petits mains, de vrouwen die boven de winkel aan de Rue Cambon in Parijs in het atelier daadwerkelijk alle kleding in elkaar zetten. Een team van ongeveer dertig vrouwen werkt de klok rond om alles op tijd af te hebben, om vervolgens te horen te krijgen van ‘Der Karl’ dat er nog een extra twintig centimeter kralen op het lijfje van een jurk gezet moeten worden. Minstens vijf uur overwerken dus.

Nee, van de traditie van Cristóbal Balenciaga, de Spaanse couturier die in de jaren vijftig furore maakte met zijn vernieuwende ontwerpen die hij zelf tekende, drapeerde, mouleerde en in elkaar stikte, zijn er nog maar weinig over. Het tempo van de mode is tegenwoordig moordend: er moeten zes collecties per jaar geproduceerd worden, de een het liefst nog baanbrekender dan de ander. Er is geen tijd of ruimte meer voor ambacht en vakmanschap.

Het is dan ook niet gek dat veel ontwerpers eraan onderdoor gaan, zoals Christophe Decarnin, die het Franse modehuis Balmain in 2007 uit de mottenballen haalde met zijn sexy, op glamrock geïnspireerde kleding. Hij stopte in  2011 abrupt bij het merk, te midden van een zee aan roddels over drugsgebruik en psychische problemen. Of denk aan John Galliano, wiens daverend succesvolle modecarrière werd beëindigd door een dronken tirade opgenomen met een mobieltje. Het meest tragische slachtoffer van de druk van de industrie blijft Alexander McQueen. De combinatie van een getormenteerde creatieve geest die weinig ruimte kreeg binnen de veeleisende modewereld en het verlies van zijn beste vriendin Isabella Blow en zijn moeder deden hem beslissen zijn eigen leven te nemen in 2010 – enkele weken voor zijn show in Parijs.

Couturier Azzedine Alaïa (1940) heeft zich daarentegen al decennialang staande kunnen houden onder deze druk van de mode door zich af te keren van haar krankzinnige behoefte aan vernieuwing. Hij produceert ‘maar’ twee collecties per jaar, gevuld met klassieke kleding met een hoogstaande afwerking. Zijn collecties kunnen eigenlijk niet een collectie worden genoemd, maar meer een aanvulling op de kleding die hij al eerder heeft gemaakt. Het silhouet van zijn lijn is al sinds de start in de jaren zeventig onveranderd: de nadruk leggend op vrouwelijke vormen. Alaïa is dan ook eerder evolutionair dan revolutionair te noemen. Weinig verwonderlijk, als erfgenaam van de Balenciaga-traditie.

Hij is een van de weinige ontwerpers die alles zelf doet, van patronen tekenen tot naaien. Denk maar niet dat de anti-trend insteek van de kleine Tunesische ontwerper hem tot een buitenbeentje maakt in de modewereld. Integendeel, de kleren en accessoires van Alaïa zijn extreem gewild, ondanks de eveneens extreme prijskaartjes die eraan hangen. Als ik op een streetstyle blog een foto zie van een vrouw in een perfect zittende jas en meteen ziek van jaloezie word, kan ik er vanuit gaan dat de maker van die jas Alaïa is. Zijn kleding straalt een bepaalde luxe uit die niet nagemaakt kan worden in een fabriek, hoe erg sommige merken ook hun best doen. Vakmanschap kan niet gesimuleerd worden.

Om de creaties van Alaïa echt te kunnen waarderen (en de hoge prijzen te kunnen begrijpen), moet zijn kleding van dichtbij worden bewonderd. Gelukkig kan dit nu in het Groninger Museum, als het waterpeil niet te hoog staat tenminste, dat een overzicht toont van de kleding die hij sinds 2000 heeft gemaakt. Ikzelf had zijn stukken eerder gezien in tijdschriften, op internet en om het ranke lijf van een aanzienlijk meer gefortuneerde vrouw dan ik. Pas toen ik ze in Groningen langdurig van dichtbij kon bekijken, begreep ik dat Alaïa, van huis uit beeldhouwer, meer dan jurken en jasjes maakt. Hij maakt sculpturen. 

Zijn kennis van en eerbied voor het vrouwelijk lichaam stellen hem in staat kleding te creëren die vrouwen tot halfgodinnen maakt. Hij weet met stoffen als wol, chiffon, fluweel en tricot een pantser te maken voor een vrouw, waardoor ze een buitenaards soort zelfvertrouwen uitstraalt. Zijn avondjurken met strakke lijfjes en extreem lange rokken, zijn wollen jassen met brede schouders en hoge kragen, zijn leren mini-jurkjes: het zijn kleren die vrouwen op Helmut Newtons foto’s dragen. Zelfs de hoofd- en ledemaatloze mannequins zijn lichtelijk intimiderend in hun bontjassen en tailleriemen. Een beter argument voor de terugkeer van wat rust in de modewereld is er niet.

De tentoonstelling AZZEDINE ALAÏA IN DE 21E EEUW is nog t/m 6 mei te zien in het Groninger Museum.
www.groningermuseum.nl

Fans leggen bloemen bij winkel Alexander McQueen, New York, februari 2010 (Foto: Peter Miszuk)
Azzedine Alaïa met model in studio (Foto: Jean-Luce Huré)
Azzedine Alaïa, winter 2010 (Foto: Robert Kot) (c) Azzedin Alaïa, courtesy Groninger Museum
Azzedin Alaïa, zomer/herfst 2003 (Foto: Robert Kot) (c) Azzedin Alaïa, courtesy Groninger Museum