Een windstille dag

Minne Kersten
Zonder titel (2018), Minne Kersten

Een langdurig zicht op de voordeur levert kennis op over de routine van bewoners. De voordeur is bijna altijd de opening waardoor mensen naar binnen en naar buiten komen. Soms verdenk ik een huis ervan een achterdeur te hebben, zoals wanneer steeds dezelfde mensen naar buiten komen maar deze mensen nooit naar binnen lijken te gaan. Een voordeur kan eindeloos van kleur veranderen. In de ochtend is ze een schakering tussen geel en oranje en in de avond donkerpaars. Als mijn zicht afglijdt, is alleen de openslaande schaduw van de deur te zien die als een vogel klapwiekt over de bakstenen muur.

*

Het liefst wil ik bewegen. Dat ligt in de kern van mijn mechanisme besloten. Een object dat scharnieren heeft, is niet compleet als het stilstaat. Op een windstille dag kijk ik dan ook reikhalzend uit naar een briesje. Mijn spiegels steken hoog boven de daken uit en blikkeren in de zon. Ik kan de wind niet waarnemen, maar ik kan hem wel ervaren als ik in beweging wordt gezet.

*

De smalle steeg is verbonden aan het plein. De klinkers in het straatje zijn aan één kant afgesleten, waardoor er een looppad is ontstaan in de bocht. Het is niet duidelijk of de kromming van de steeg voortkomt uit de manier waarop mensen door haar heen lopen, of dat de mensen hun koers hebben aangepast op de vorm van de straat. In ieder geval zwenken voetgangers er met gebogen knieën doorheen.

*

In het open raam houdt de man zijn buik tussen beide handen, tilt het vlees boven de wastafel uit en bekijkt zichzelf. Dit doet hij iedere dag. En per dag sjouwt hij méér gewicht omhoog. De badkamerspiegel dupliceert de man, waardoor hij twee keer achter het kozijn staat. Ik voel geen jaloezie voor deze spiegel. Van de horizon op zee heeft zij nooit een glimp opgevangen. Ik probeer wel eens een blik van medeleven uit te wisselen, maar de hoek komt nooit zo uit dat we elkaars reflectie opvangen.

*

Op het eerste gezicht lijk ik op een antenne, zoals ik hier tussen de elektriciteitsmasten en schotels verscholen lig. Maar in plaats van elektrische signalen, verzamel ik relevante reflectie. Aan mijn metalen armen zijn ronde spiegels gemonteerd. Mijn voet is met touw, tape en wasknijpers aan de dakbedekking bevestigd. Je zou kunnen zeggen dat ik statisch ben, omdat ik op een vaste plek sta, maar ik heb meer overzicht dan de bewoners in de stad. Mensen zijn slechts pionnen die korte afstanden afleggen. Ze zien niet hoe losse evenementen met elkaar in verband staan.

*

Twee vrouwen steken het plein over. Ze dragen hun zwarte haar in een middenscheiding. Deze lijn geeft hun kijkrichting aan. Het is tevens een richtingwijzer die hen recht op hun doel af stuurt. Mensen met een ronde kruin zijn minder recht door zee en lopen nooit in één lijn op hun doel af. Voordat ze de hoek om gaan raakt één van hen kort het hoofd aan.

*

De zee zit mij in de weg. Zelfs als ik mij afwend weet de zee op indirecte wijze mijn beeld te verstoren. Ze schittert en weerkaatst haar wateroppervlak via ramen en horloges. Op het moment dat de zon en de zee samen een perfecte driehoek met mijn spiegels vormen, ontstaan cirkelvormige lichtvlekken op straat waar ik geen controle over heb.

*

Ik denk dat de zee mij treitert omdat ik hooguit kan reflecteren en reproduceren. Ik kan niets zelf bedenken. Er wordt niet van mij verlangd dat ik interpreteer of ergens mijn eigen twist aan geef. Mensen zouden terugdeinzen als ik auto’s in vuilniszakken verander of de staart van een kat in een baguette. Ik ben bedoeld om de werkelijkheid een spiegelbeeld te geven. Mensen kijken niet naar mij, maar naar waar hun eigen ogen te kort schieten – ik ben een dienstbare prothese.

*

De wind is alleen te zien als ze ergens in is gekropen: een opgebolde jas, een kartonnen doos of een volle bos haar. Ik wacht geduldig tot ze mij bereikt.

Minne Kersten is beeldend kunstenaar en schrijft. Ze maakt installaties en fictieve vertellingen waarin ze observeert hoe mensen en objecten met elkaar samenleven.