Op de wereldkaart zoals wij die kennen ligt Europa netjes in het midden, aan de linker- en rechterkant geflankeerd door Amerika en Azië. Vreemd is het om vervolgens te ontdekken dat op een Japanse kaart de continenten door elkaar gehusseld zijn, omdat nu Japan het centrum van de wereld vormt. Een reis naar de andere kant van de aardbol kan je eigen, eurocentristische perspectief danig op zijn kop zetten. Pas dan, zo lijkt het, ontdek je dat Nederland eigenlijk maar een speldenprik op de wereldkaart is en leer je je eigen achtergrond te relativeren. Wellicht dat dit de reden is waarom een buitenlands verblijf voor veel kunstenaars zo aantrekkelijk is.
De Japanse wereldkaart maakt deel uit van de installatie die Karin Arink in de presentatieruimte van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst heeft gemaakt. Samen met Mathilde ter Heijne, Karin van Dam en Jeanne van Heeswijk behoorde zij tot de uitverkoren groep kunstenaars die met een beurs van het Fonds een jaar lang in een buitenlands atelier mocht werken. Op de tentoonstelling presenteren de vier vrouwen het werk dat zij de afgelopen maanden in Kitakyushu, Berlijn, Parijs en New York hebben gemaakt.
De kennismaking met een vreemde cultuur kan een grote invloed op je ontwikkeling als kunstenaar hebben. In Japan voelde Karin Arink zich een alien, onbekend met de sociale omgangsvormen en niet in staat het Japanse schrift te ontcijferen. Haar werk ontwikkelde zich in Japan dan ook voornamelijk als een zoektocht naar haar eigen lichaam en individualiteit. In een fragiel handschrift maakte ze zogenaamde body maps, een soort topografisch getekende kaarten van het lichaam. Ook begon ze voor het eerst te werken met video- en computer-animaties. De eenvoudige filmpjes, waarin letters en lijnen op associatieve wijze over het beeldscherm bewegen, monteerde Arink tussen fragmenten van de Japanse televisie. De vervreemdende televisiebeelden van giechelende spelletjespresentatoren en karaokende meisjes geven in ieder geval een indruk van de cultuur- schok die Arink als Europeaan gehad moet hebben.
Maar ook een minder vreemde stad kan een grote verandering teweegbrengen, zo blijkt uit de presentatie van Karin van Dam. De grootschaligheid en de dynamiek van Parijs deden haar besluiten om haar werk grootser aan te pakken. Geïnspireerd door de enorme steigerconstructies met schaduwgaas bij de talloze verbouwingen in de stad, maakte Van Dam enorme installaties met bouwmaterialen. Dat groot niet altijd beter is, werd echter pijnlijk duidelijk bij haar bijdrage voor de manifestatie Panorama 2000 in Utrecht. De chaotische constructie, waarvan bij het Fonds een schaalmodel te zien is, pakte op het dak van de Utrechtse kerk uit als een vrij nietszeggend bijeenraapsel van materialen.
Het gevoel vreemdeling te zijn in een onbekende stad vormde ook het uitgangspunt voor het project Subway Outside dat Jeanne van Heeswijk in opdracht van de New- Yorkse kunstinstelling Artists Space realiseerde. Zij begon eenvoudigweg mensen op straat naar de weg te vragen: "Can you show me the way to Artists Space?" Met de metro doorkruisde Van Heeswijk New York en bracht zo de culturele plekken van de stad in kaart. De documentaires die tijdens haar reizen door de stad ontstonden werden vervolgens maandelijks uitgezonden op het lokale televisie-station Manhattan Neighbourhood Network, en bereikten zo een miljoenenpubliek.
Omdat de projecten van Van Heeswijk doorgaans in de openbare ruimte plaatsvinden, had zij eigenlijk helemaal geen behoefte aan een atelier. Haar studio in P.S.1 liet ze om die reden verbouwen tot hotelkamer, zodat ook andere Nederlandse kunstenaars er voor korte tijd konden verblijven en hun werk in het populaire museum konden tonen. Als enige van de vier kunstenaars plaatste Van Heeswijk op deze manier kritische kant-tekeningen bij het beleid van het Fonds om steeds één Nederlandse afgevaardigde naar een buitenlands atelier uit te zenden. Van Heeswijk was geselecteerd op basis van het werk dat zij in de afgelopen jaren afgeleverd had, projecten die allemaal in samenwerking met anderen ontstaan waren. Het leek haar daarom niet meer dan eerlijk om haar atelier en beurs met haar collega's te delen.
Je kunt je afvragen wat de noodzaak is voor de Nederlandse kunstwereld om een handjevol ateliers in het buitenland te beheren, afgezien natuurlijk van het feit dat het voor de desbetreffende kunstenaars een onvergetelijke ervaring zal zijn. Om Nederlandse kunst in het buitenland te promoten is meer nodig dan het afvaardigen van enkele ambassadeurs. Met de presentatie van deze vier kunstenaars lijkt het Fonds vooral verantwoording te willen afleggen over haar keuzes. Maar wat de effecten op de langere termijn zullen zijn, zowel voor het werk van de individuele kunstenaars als voor de internationale contacten die zij gelegd hebben, zal pas later blijken.
PARIJS, BERLIJN, NEW YORK, KITAKYUSHI, t/m 26 november
Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Brouwersgracht 276, Amsterdam