Robotica ontwikkelt zich razendsnel. De meeste functies van het menselijk lichaam kunnen door robots worden uitgevoerd. Maar wat gebeurt er als robots ook een geweten hebben en kunnen voelen? Opruimrobot WALL•E, het hoofdpersonage uit de gelijknamige Pixar sci-fi animatiefilm, is zelfbewust en wordt verliefd op de hightech robot EVE. Het liefdesverhaal speelt zich af tegen een achtergrond van een verlaten en vervuilde aarde, bevolkt door de afgestompte, aartsluie mens. De robot heeft hier menselijkheid, de mens is mechanisch en geestdood.
De essentie van het menselijk bestaan houdt wetenschappers wereldwijd bezig. Wat is het onderscheid tussen leven en dood? En is deze bron van het leven te beheersen? Deze vragen vormen het vertrekpunt van de groepstentoonstelling Transformation in Garage Rotterdam. In de lichte tentoonstellingsruimte waan je je in een laboratorium: komkommerplanten met grote klankkasten, een vissenfoetus in een kastje van plexiglas, een afgesneden mensenvinger met elektroden en allerhande glazen potten met dieren- en plantensoorten staan her en der verspreid. Het wekt direct je nieuwsgierigheid: Wat is de achterliggende gedachte van deze objecten?
De tentoongestelde werken zijn te verdelen in drie thema’s: de verhouding mens-dier, de mens en kunstmatig leven en ten slotte de verhouding natuur-tijd. Voor My Dearest Cat Pinkeltje moest de kat van Tinkebell (1979) het ontgelden: de kunstenaar brak diens nek en maakte een handtas van zijn vacht. Hiermee wil Tinkelbell de hypocrisie rond dierenleed onder de aandacht brengen. Dit werk is wel een heel letterlijke verbeelding van het onderscheid tussen leven en dood: de kunstenaar is degene die bepaalt. Een ander werk waarin de verhouding tussen mens en dier centraal staat, is Officinam primus van Jeroen Kuster (1971). Glazen potten en stolpen, reageerbuizen en injectiespuiten gevuld met organismen; het lijkt een opstelling uit een negentiende-eeuws natuurhistorisch museum. Deze wonderlijke verzameling is een samenstelling van bestaande en fictieve diertjes. Sommige doen denken aan wezens uit Ridley Scotts klassieke sciencefiction/horrorfilm Alien: ze zijn amorf, zwart glanzend en fossielachtig. Fascinerend zijn deze organismen, die je laten stilstaan bij de hedendaagse manipulatie en maakbaarheid van de natuur door de mens.
Ook Uli Westphal (1980) laat je nadenken over hoe de mens met natuur omgaat. Dieren worden gekloond en gekruist; met Westphals lichtbak Chimaerama kun je zélf soorten kruisen. Althans, in beeld. Door op drie knoppen te drukken, kun je respectievelijk kop, middenstuk en staart van diersoorten met elkaar kruisen tot allerhande hybriden. En over hybriden gesproken: werk van Koen Vanmechelen (1965) kan dan niet ontbreken. Hij is beroemd vanwege zijn voortdurende Cosmopolitan Chicken Project, waarmee hij een super-bastaardkip tracht te fokken, die de genen van alle kippensoorten ter wereld in zich heeft. In Transformation toont hij The Walking Egg, een glanzend gouden reuzenei. Het ei verwijst naar een non-profit project van Vanmechelen dat in samenwerking met een vruchtbaarheidsspecialist fertiliteitsprogramma’s in derdewereldlanden ondersteunt. Volgens Vanmechelen draagt de kruisbestuiving die met de globalisatie gepaard gaat bij aan een sterkere soort. Hybriditeit, identiteit en voortplanting zijn belangrijke thema’s in zijn werk.
Een fantasierijke bijdrage in de context van de verhouding tussen de mens en het kunstmatige leven wordt geleverd door Floris Kaayk (1982). In zijn pseudodocumentaire Metalosis Maligna wordt de gelijknamige aandoening besproken, waarbij een bacteriële infectie ervoor zorgt dat metalen implantaten in het menselijk lichaam tot groei komen. Verschillende stadia van de aandoening komen in beeld, waarbij het menselijk lichaam wordt overgenomen door robotica. Kaayk speelt meesterlijk met de verwachtingen van de kijker: de korte wetenschappelijke film – compleet met BBC voice-over – begint zeer geloofwaardig, maar gaat geleidelijk over in sciencefiction en horror.
De horror van Painting and Singing Object van Martin uit den Bogaard (1944) is van een geheel andere orde. Hier ligt dood organisch materiaal te rotten. Met afgrijzen lukt het amper om naar de verschrompelde, afgesneden vinger te kijken. In het andere glazen kastje ligt een foetus van een bruinvis. Uit den Bogaard zegt over deze werken: “Het zijn eigenlijk ‘levende’ beelden! Die verandering kan ik laten zien door de organismen aan te sluiten op een computer, die de fluctuerende elektrische impulsen omzet in steeds wisselende beelden en een zangtoon die voortdurend hoger of lager wordt.” Bij Uit den Bogaard is de grens tussen leven en dood helemaal niet zo zwart-wit. Dode materie brengt nog energie voort.
Bijdragen die wat minder goed passen binnen het thema van Transformation zijn de werken die de verhouding tussen natuur en tijd onderzoeken. Michiel van Overbeek (1954) presenteert met zijn Clock een alternatieve tijd: dit uurwerk loopt zowel tegen als met de klok mee en begint te lopen op het moment dat je de klok passeert. Ook de installatie van Ronald van der Meijs (1966) is interactief: wanneer je op een knop drukt, brengen drie klankkasten brommende tonen voort. De toon wordt bepaald door de grootte van de komkommer die is gekoppeld aan het instrument. De vrucht groeit door aan de komkommerplant, gestimuleerd door groeilampen. Met het verstrijken van tijd zal de toonaard veranderen.
Opvallend is dat het merendeel van de kunstenaars van Transformation is vertegenwoordigd in de collectie van de Belgische Verbeke Foundation. Voor wie deze werken daar nog niet heeft gezien, is Transformation een bezoek waard. De tentoonstelling stoot af en trekt aan, daagt de bezoeker uit om de werken aan een onderzoekende blik te onderwerpen. Deze sci-fi en horror bekijk je niet vanuit je veilige bioscoopstoel maar krijg je bij klaarlichte dag voorgeschoteld. Verwondering en afschuw gaan hand in hand, als in een hedendaags rariteitenkabinet.