DICHTER DAN IN DE BUURT KOMEN WOORDEN NOOIT

Mischa Andriessen
Bernard Dewulf, NADERINGEN

Bernard Dewulfs eerste boek met beschouwingen over beeldende kunst heet Bijlichtingen, zijn tweede Naderingen. Het zijn titels waaruit bescheidenheid spreekt. Dewulf is dan ook een dichter, iemand met oog voor het kleine, voor het (on)alledaagse detail. Iemand ook die de kracht van de taal kent en dus weet dat die in wezen beperkt is.

Uit de modeste houding die Dewulf ten opzichte van zijn onderwerpen aanneemt, mag niet worden afgeleid dat hij geen ambitie heeft. Beide boeken, Naderingen waarschijnlijk nog meer dan Bijlichtingen, proberen wel degelijk de kern van de dingen te raken. Maar de Belgische schrijver is zich er, net als Sisyfus, van bewust dat de uitkomst van zijn missie teleurstellend zal zijn. Hoe dicht Dewulf de door hem bewonderde schilders ook op de huid zit, er zal hem iets ontgaan. Minstens een facet van het zorgvuldig bestudeerde kunstwerk zal zich niet laten kennen, zal onbelicht en verborgen blijven. Elke toenadering is een omhelzing van de afstand, zoals hij in zijn woord vooraf schrijft.

De vooropgestelde betrekkelijkheid van zijn ondernemingen ten spijt, geeft Dewulf zich over aan zijn wens dichter bij kunstenaar en kunstwerk te komen. Een aantal essays in Naderingen zijn letterlijk reisverslagen, woordelijke registraties van dwaaltochten langs geboortehuizen en begraafplaatsen. Relazen van tevergeefs aanbellen bij schildersweduwen en kansloos turen door beslagen atelierramen. Alles tegen beter weten in, maar hij doet het en blijft het doen. In Dewulfs tweeslachtigheid tekent zijn obsessie zich duidelijk af. Hij heeft blijkbaar geen keuze. "(…) toch ontstaat telkens opnieuw de behoefte om het loutere kijken aan te vullen, te omgeven, bij te lichten en zo dichter bij dat object te komen."

Het loutere kijken, ‘de loutere blik’ zoals Dewulf dat noemt, is blijkbaar niet genoeg. Bij zijn omgang met beeldende kunst hoort het volledige nastreven van kennis. Dewulf komt uit deze teksten naar voren als een hartstochtelijke lezer, als iemand die perfect voorbereid op reis gaat. Hij is geen analist of criticus, in elk geval niet in de eerste plaats. Je zou hem een liefhebber kunnen noemen, al doet dat woord geen recht aan zijn grote betrokkenheid en kennis van zaken. Dewulfs beschouwingen zijn geschreven vanuit particuliere voorkeuren. Hij kijkt het liefst naar schilders, heel opvallend vooral Europese. Een aanzienlijk aantal stamt uit zijn vaderland. Naar sommige van hen keert hij steeds weer terug. Over Pierre Bonnard, Léon Spilliaert, Raoul de Keyser, Marlene Dumas, Roger Raveel en Thierry de Cordier waren ook in Bijlichtingen al opstellen opgenomen.

Aan De Cordier worden in Naderingen twee artikelen gewijd. Bij elkaar een vijftigtal pagina’s, bijna een kwart van het boek. Het langste en meest geslaagde essay Om een onderkomen is exemplarisch voor Dewulfs manier van werken. In Om een onderkomen zet Dewulf verschillende technieken in. De tekst is een mengeling van interview, reisverslag, beschouwing en filosofisch discours. De Cordier is wat dat aangaat een dankbaar onderwerp. Zijn worsteling met de kunstwereld en met zijn eigen werk lijkt met zijn voortdurend explorerende en terugtrekkende bewegingen heel sterk op de strijd die Dewulf levert met de door hem geadoreerde schildersdoeken. Om een onderkomen leest als een spannend verhaal waarin De Cordier er geleidelijk beter in slaagt te begrijpen wat hem beweegt en waarin de schrijver hem op de hielen zit om het uitgangspunt van de kunstenaar, als het eenmaal duidelijk zal zijn, te openbaren. Hier profiteert Dewulf optimaal van zijn talenten. Om een onderkomen is een zeer gelukkige samenkomst van geduldig kijken en met vaart schrijven.

Zoals gezegd zijn Dewulfs voorkeuren eigenaardig, in de positieve zin van het woord. Hij voelt zich het beste thuis bij de buitenbeentjes, bij schilders die zich op de grens tussen figuratief en abstract begeven. Het zijn schilders met een verhaal, maar doorgaans introverte personen. Voor het doel dat Dewulf zich gesteld heeft, is dat in zekere zin vragen om problemen. Dewulf zoekt toenadering tot de moeilijk benaderbaren. Dat zet zijn bescheiden toon in een ander perspectief. Zijn naderingen zijn op de keper beschouwd megalomaan. De schrijver is een onderzoeker die zich met de opdracht heeft belast een groot raadsel te ontsluieren. Omdat hij bij voorbaat weet dat dit in het gelukkigste geval slechts gedeeltelijk zal lukken, levert dit een merkwaardige spanning op. Waarom gaat iemand uitgerekend naar de huizen waar de notoir in zichzelf gekeerde Edward Hopper heeft gewoond om daar dan ook nog lange dagen in de buurt door te brengen, dagelijks denkend dat dit hem nauwelijks dichter bij zijn doelstelling brengt?

Het paradoxale in de obsessie is wat de teksten over Dewulfs diverse voorliefdes verbindt. Hij wil iets wat niet kan, weet dat het niet kan, maar wil het toch. Het is dit met open ogen in de eigen val lopen dat Dewulfs essays naar een hoger plan tilt dan veel gelijksoortige teksten van minder vaardige schrijvers. Er zijn legio reisverhalen waarin de auteur een week lang om de heilig gemaakte plek heen cirkelt om gedesillusioneerd huiswaarts te keren. De uitkomst is bij Dewulf niet anders. Zijn bezoeken aan de leefomgeving van Hopper, Nicolaes De Stael, Eduard Vuillard en anderen leveren per saldo weinig nieuwe kennis op. Het intrigerende is dat hij dit falen met voorbedachten rade – Samuel Becketts ‘Try again, fail better’ – nu en dan uit het oog lijkt te verliezen. De obsessie verblindt. Het resultaat dat al van te voren vastlag, blijkt uiteindelijk toch een teleurstelling.

Naderingen gaat op die manier niet alleen over het loutere kijken, niet uitsluitend over de nooit te verzadigen honger naar kennis. Naderingen gaat onnadrukkelijk, maar misschien wel vooraleerst, over het schrijven. Over het niet kunnen vastpinnen wat losgelaten moet worden. Over niet kunnen loslaten. De dichter Dewulf heeft zich met volle toewijding op het kijken naar schilders gestort, maar de lessen die hij leert, hebben minstens zoveel betrekking op de schilder- als op de dichtkunst. Dat ziet hij zelf het beste, zoals deze regels over Raoul de Keyser tonen:

"Door dat felle groen, dat kriekende diepe rood en die gekraste lijnen ontstaat inderdaad een vreemde, intense klaarte, die geen klaarte is. Het is geschilderde klaarte. Zeer tastbaar, zeer zichtbaar, en toch onbegrijpelijk. Dat is poëzie. Je ziet het, je begrijpt het nooit helemaal en je zegt: zo is het."

NADERINGEN. KIJKEN & ZOEKEN NAAR SCHILDERS
Bernard Dewulf

Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen
ISBN 9789045000213
222 pagina’s / 19,90 euro
www.uitgeverijatlas.nl