Future shock, Alvin Tofflers radicale boek over structurele veranderingen in de maatschappij, dateert alweer van vier decennia geleden. Destijds, in de post-industriële jaren ’60 en ’70, vond er “too much change in too short a period of time” plaats. Wegwerpproducten zoals balpennen werden geïntroduceerd en apparaten werden in een vroeger stadium opnieuw aangeschaft door technologische ontwikkelingen en marketing. Ook werden mensen zelf mobieler, waardoor de traditionele gemeenschappen minder hecht werden. Toffler betoogde dat de maatschappij gedesoriënteerd raakte door de toekomst.
In 2013 presenteerde mediatheoreticus Douglas Rushkoff Present shock, when everything happens now. In dit antwoord op Future shock betoogt hij dat we tegenwoordig geen besef meer hebben van een toekomst. Aan hand van begrippen als “digiphrenia” en “fractalnoia” vertelt Rushkoff hoe onze verhouding tot het begrip tijd radicaal is veranderd; we leven niet alleen in het ‘nu’ en ‘voor het moment’, ook bevinden we ons op verschillende plekken tegelijkertijd, met verschillende identiteiten. Dat overkomt niet alleen de drone-piloot of de high-frequency trader, ook gewone stervelingen switchen tussen hun Twitter-timeline en postnarratieve tv-series als Family Guy, met daarna een openingsfeestje van de zoveelste pop-up store.
Juha van ’t Zelfde lijkt zelf ook ‘besmet’ door presentism, zoals Rushkoff deze ontwikkeling noemt.
Zijn tentoonstelling Dread in De Hallen was nog niet afgelopen, of hij presenteerde met Momentum een nieuw project met een somber visioen als uitgangspunt. Waar Dread nog vooruitkeek naar de gevolgen van technologische vernieuwing, blijkt in Momentum dat het heden ook al genoeg onheilspellends in zich bergt. Van ’t Zelfde heeft zich afgevraagd hoe presentism de hedendaagse kunst beïnvloedt. 100.000 bezoekers voor Documenta en uitverkochte Museumnachten – we willen zoveel mogelijk zien in zo weinig mogelijk tijd.
Cevdet Erek maakte een monument voor de eenzame, nomadische kunstenaars die dit binge watching
mogelijk maken; atelier in, biënnale uit, de wereld overzwervend. Hij kwam op het idee tijdens een residentie in Spanje, waar hij in de tuin van het kunstcentrum op zoek was naar een schaduwplekje om te kunnen werken. De ironische, op de muur geprojecteerde tekst probeert de zoveelste nieuwe, eenzaam geworden residenten een hart onder de riem te steken. Ondanks de sterke symboliek die het werk bezit, ontbreekt hier de zeggingskracht ervan: de projectie is zo klein dat de tekst moeilijk valt te lezen. Sowieso leidt het steeds sterker licht van Sarah van Sonsbeecks Moment of bliss (2011) al een tijdje af. Het is magisch om te zien hoe de theaterlamp de ruimte langzaam in een oranje gloed zet. Het werk lijkt een ode te zijn aan een vlucht uit de hectiek, maar om dat te belichamen dringt het zich eigenlijk, ten opzichte van andere werken, te veel op.
Niet dat de schuimsculpturen van Roger Hiorns zich daar iets van aantrekken. In zichzelf gekeerd blijven ze doorbubbelen, voortgestuwd door zeepsop dat zich in de metalen houders bevindt. Bij Dread maakte Van ’t Zelfde een groot gebaar door Hiorns’ mastodontische, verpulverde vliegtuigmotor te tonen. Hoewel de vergankelijkheid onmiskenbaar aanwezig is in beide werken – de mens is tenslotte een zeepbel – is het duidelijk dat de schoonheid van het ijle, geruisloze moment hier zegeviert. Ook de ‘zandlopers’ van Giorgio Andreotta Calò vormen een letterlijke belichaming van de tijd, maar dan van het verleden. De bronzen beelden zijn gegoten uit mallen van Venetiaanse meerpalen, door het zout en het getij zo gevormd dat ze bijna lijken te breken.
Van ’t Zelfde ging ook het experiment aan door kunstenaars werk te laten maken als reactie op de ruimte. Zo interpreteerde Lyndsey Housden die ruimte letterlijk en maakte een installatie van gifgroene, elastische linten die tezamen een driedimensionaal samenspel opleveren. Het doet denken aan een choreografie; terwijl je door de installatie loopt word je je bewust van je omgeving en hoe je je hierin beweegt.
Gallery analytics (2013) van Jonas Lund is daarop een prachtig weerwoord. Waar hij met Public access me (2012) nog zijn eigen reilen en zeilen openbaarde, onthult hij nu de stappen van elke onschuldige tentoonstellingsbezoeker. Door middel van Wi-Fi-triangulatie wordt iedere bezoeker met een smartphone door Momentum gevolgd, waarna de software berekent welke route een bezoeker loopt en hoe lang hij voor een werk blijft staan. Het zou zomaar kunnen dat culturele instellingen Lunds werk meer zien als toepassing om tentoonstellingen te ‘optimaliseren’ dan als kunstwerk, de subsidiedruk in het achterhoofd.
Gallery analytics toont aan dat van de 111.412 personen met Wi-Fi die door de Paviljoensgracht zijn
gelopen, er 14.617 de tentoonstelling bezochten. Hoewel dit percentage van 13% indrukwekkend is, blijkt dat bezoekers gemiddeld maar 5 minuten binnen zijn. Daarmee is de cirkel rond: de waan van de dag lijkt ook binnen de kunsten de waan van het moment te zijn geworden. Ook al wordt ons een tentoonstelling met poëtische kunstwerken voorgeschoteld die een weerwoord willen bieden, we besteden hier niet meer tijd aan dan aan het het TV-draait door-blokje. Daarna zijn we weer gevlogen, naar een freelance opdracht, onze favoriete reality soap of de opening van een nieuwe, tijdelijke tentoonstelling.