De stad als speelplaats

Stefan de Graaf
Klimkoepel (oorspronkelijk ontwerp: Aldo van Eyck) voor het Van Eesterenmuseum

Wie heeft vroeger niet ondersteboven gehangen aan een klimkoepel of rondjes getuimeld aan het duikelrek? Dat deze alledaagse vanzelfsprekendheid staat voor een bijzondere periode uit de Amsterdamse stedelijke ontwikkeling, getuigt de tentoonstelling in het Van Eesterenmuseum.

Het Van Eesterenmuseum is geen doorsnee museum. Het heeft een binnen én een buiten. Gesitueerd in Amsterdam Nieuw-West, in een voormalig schoolgebouw aan de Burgemeester De Vlugtlaan, biedt het gebouw een venster op de nabijgelegen omgeving, haar architectuur en stedelijke inrichting. Het binnen biedt geen veelbelovend uitzicht of een panoramisch perspectief, maar geeft een impressie van het plan en de persoon achter de naoorlogse stadsuitbreidingen van Amsterdam. De vaste tentoonstelling in het museum is een hommage aan visionair stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren (1897 – 1988). Buiten is het échte museum. Wie dat ook zo wil ervaren kan onder leiding van een gids deelnemen aan de wekelijkse wandelingen door de buurt.

Ik besluit nog even binnen te blijven, omdat ik nieuwsgierig ben naar de tijdelijke tentoonstelling De Speelse Stad. Deze presentatie gaat over de ruim 700 speelplaatsen die Aldo van Eyck (1918 – 1999) ontwierp voor Amsterdam. Voor de ingang staan enkele speelobjecten, zoals klimkoepel, duikelrek en klimtrechter. Van Eyck geloofde in het ‘tussen’. Tegenstellingen als binnen en buiten bestonden voor hem niet. Zo moest bijvoorbeeld de openbare ruimte net zo goed een thuis bieden als een huis dat doet. Dat laatste heeft hij in de praktijk kunnen brengen bij het ontwerpen van plaatsen in de stad waar kinderen zich thuis voelen en waar naar hartelust gespeeld kan worden.

Wat begon als een experiment – Van Eyck werd in 1947 gevraagd een speelplaats te ontwerpen voor een Amsterdams plein – werd een succesnummer. Door de enorme vraag bestond Amsterdam binnen afzienbare tijd uit een netwerk aan plaatsen waar de ware aard van de homo ludens zich kon uiten; hij noemde zijn speelplaatsen ‘werktuigen voor de verbeelding’. Maar vooral ook moest het plan de op straat spelende kinderen, in het nauw gedreven door de auto, in veiligheid brengen. Overigens heeft dit uitgangspunt van veiligheid zich uiteindelijk – door verscherpte veiligheidseisen van toestellen en speelplaatsen – weer tegen de speelplaats gekeerd. Maar ook verpaupering en herbestemmingen leidden tot een (voorlopige) terugval.   

De tentoonstelling is informatief, voorziet in historisch feitenmateriaal en is daardoor ook afstandelijk. Met veel wandteksten vergezeld van archiefbeelden, een rijk gedocumenteerde informatiemap, een maquette van de speelplaats aan de Zeedijk, enkele krantenartikelen en documentaires wil de tentoonstelling met name informeren over de ontwerper, het ontstaan, vergaan en herstel van de speelparadijzen.

Maar, zo kun je je afvragen, wat was de waarde van deze speelplaatsen voor de sociale cohesie binnen de stad? Zijn deze speelplaatsen een concrete uiting van de hernieuwde aandacht voor de creativiteit van het kind, die door tijdgenoten van Van Eyck (zoals Constant), stromingen (onder andere Cobra en Dada), psychologen (Sigmund Freud, Jean Piaget) en cultuurwetenschappers (Johan Huizinga) aandacht kreeg? Kreeg hiermee de rol van het spelen, de creativiteit en ontdekkingsdrang van het kind een volwaardige en centrale plek binnen de volwassen leefwereld? Zijn de speelplaatsen de vroege voorlopers van de ‘creatieve stad’? Hoe heeft Van Eyck zijn visie op architectuur kunnen realiseren aan de hand van eenvoudige en ordinaire speelplaatsen?

Op deze vragen geeft de tentoonstelling geen antwoord. Ik besluit het binnen te verruilen voor het buiten. Aansluitend op deze tentoonstelling is namelijk een route uitgestippeld langs speelplekken in Amsterdam Nieuw-West. De fietstocht leidt langs oorspronkelijke, verdwenen en aangepaste speelplaatsen van Van Eyck. Bij het afleggen van de route stel ik mezelf de vraag wat hij bedoeld kan hebben met zijn uitspraak dat speelplaatsen ‘werktuigen voor de verbeelding’ zijn.

Vanaf het fietspad dat het Gerbrandypark doorkruist worden kleurrijke beelden zichtbaar. Dichterbij gekomen zie ik dat een sprookjesachtige poort toegang geeft tot een binnenruimte omgeven door fantasierijke beelden, met in het midden een pierenbad. Het bad is een oorspronkelijk ontwerp van Van Eyck. De beelden daaromheen zijn van de Koerdische kunstenaar Hoshyer Rasheed (1971): een bank die uitnodigt om op te zitten (omdat er al mensfiguren hebben plaatsgenomen), een uitsteeksel aan een glanzend en spierwit figuur, dat meteen dienst doet als stoel. Deze speelplaats heet De Kleine Kameleon. Ik kan me voorstellen dat deze plek bij mooi weer vergeven is van spelende kinderen en lezende moeders. Nu is het leeg en straalt het een serene rust uit.

Voor Van Eyck moesten de middelen – om de verbeelding van het kind aan te spreken – eenvoudig zijn in vorm, dit hield het spel zuiver en eigen. Rasheed is met zijn ‘aanpassing’ een stap verder gegaan. Hij heeft de buurt betrokken bij de totstandkoming van de speelplaats en heeft kinderen laten participeren in dit werk. Het spel ging vooraf aan het ontstaan van de plek. Daardoor spreekt het ook tot de verbeelding als er niet wordt gespeeld. Wie de entree betreedt loopt allereerst voorovergebogen over een mozaïek van kindertekeningen, om met een diepe buiging door de toegangspoort het domein van het kind te betreden. De verbeelding van het kind heeft een vaste vorm gekregen binnen dit werk.

Aan de Sloterplas is een speelplaats in ontwikkeling, geen gewoon speelterrein met klimrekken en wipkippen, maar een natuurspeeltuin. De term ‘speelnatuur’ heeft opgang gemaakt om aan te duiden dat de natuur tot de verbeelding spreekt: ze nodigt uit tot het spelenderwijs doen van ontdekkingen. Als spelelement zet het aan tot beweging, maar het dient ook een educatief doel: wil je zien hoe (water)planten kunnen bijdragen aan een beter (water)milieu? Maar de gemiddelde natuurspeeltuin biedt nog meer, het moet namelijk ook een ervaringsplek zijn met veel groen en begroeiing, je moet je namelijk ook een beetje een Tarzan in de jungle wanen. De ‘werktuigen van de verbeelding’ van Van Eyck hebben hier plaats gemaakt voor ‘het decor voor het avontuur’. Maar ook op deze plek zullen kinderen zich thuis voelen.

Hoshyer Rasheed, Aldo van Eyck, DE KLEINE KAMELEON, 2010
Hoshyer Rasheed, DE KLEINE KAMELEON (detail, toegangspoort), 2010