In een land ver van hier ligt Nederlands erfgoed keurig opgeborgen, en niemand die het weet. Roemenië klinkt mijlenver en enig besef van een gezamenlijke geschiedenis is door ruim veertig jaar communistische heerschappij volledig teniet gedaan. Het is een van die ongedefinieerde vlekken op de landkaart die nog altijd tot het ‘Oostblok’ behoort, en ‘slechts’ sinds 2007 tot de EU behoort. In de periode dat Roemenië zich net uit de klauwen van een dictatuur wurmde, werden de Nederlandse geschiedenislessen vooral ingevuld met verhalen over de Verenigde Staten, de VOC, Israël en natuurlijk de val van de muur. Hoewel de muur om was, bleef de interesse beperkt tot de ‘verloren’ Duitse deelstaat. Het halve continent dat daar achter ligt moet nog steeds herontdekt worden. Ook de stukjes van onze eigen geschiedenis die daar te vinden zijn hebben we laten uitgommen.
Begin juni was ik in Sibiu, een kleine historische stad in de provincie Transsylvanië, op uitnodiging van het initiatief Curator’s Network – een samenwerking tussen een vijftal kunstorganisaties om ontmoetingen te faciliteren tussen kunstprofessionals wereldwijd en kunstenaars uit hun eigen lokale en vaak perifere context. Plekken in de marge van de huidige geschiedenis, steden die je makkelijk overslaat ten faveure van de grote musea, biënnales en marktplaatsen. Die plekken die je gezien moet hebben, omdat kennis van die plekken nu eenmaal het fundament van het huidige geschiedenisbeeld vormt.
Totale verbazing aldus om in het pittoreske Sibiu – waar nog echte timmermansgezellen in vol ornaat door de straten wandelen – tegen een verzameling Vlaamse en Hollandse meesters aan te lopen. Het Brukenthal museum bezit een indrukwekkende collectie met werk van Cranach, Rubens, Hals en Van Eyck. Ja natuurlijk, ergens kriebelt een vaag besef van de Habsburgse heerschappij – de missing link tussen Oost en West op het continent Europa. Eeuwen gedeelde cultuur, weggestopt onder het stof der sovjetgeschiedenis.
En terwijl er in Nederland kliklijnen worden opgericht om de ‘nieuwe’ oosterlingen buiten te houden – en als ze al binnen zijn te verwijderen – is het in het oosten dat ik word ingelicht over een voor mij nog onbekende Nederlandse volksheld. Liviana Dan is een kleine kordate vrouw die conservator hedendaagse kunst is in het Brukenthal museum en onder de dictatuur heldhaftig de censuur tartte. Tijdens het laatste diner zegt ze plots: “We were very thankful to have your ambassador here during the revolution, he did so much for us”. Wat? Wie? Een Nederlandse ambassadeur die van betekenis was voor Roemenië? We hebben toch helemaal niks met dat land te maken gehad sinds die ouwe Habsburgers?
Ze maakt me attent op Coen Stork, Nederlands diplomaat, die in 1988 in Boekarest werd gestationeerd. Veel keuze had hij niet. Hij had zich bij zijn meerderen mateloos impopulair gemaakt door zijn onconventionele gedrag op zijn eerdere diplomatieke posten. In plaats van zich te stortten in het plichtmatige expat-gebeuren, verkeerde hij liever in kringen van kunstenaars, schrijvers en filosofen. Kortom: wispelturig volk met weerbarstige ideeën. Of zoals Ambassadeur Lewe, Storks meerdere in zijn tijd in Zuid-Afrika, optekent in zijn functioneringsverslag:
“Nog opgemerkt moge worden dat de Heer Stork blijk heeft gegeven van een grote culturele belangstelling. In hoeverre hij echter culturele contacten en activiteiten werkelijk dienstbaar zou kunnen maken aan de bevordering van de Nederlandse belangen, kan ik niet beoordelen, noch in hoeverre hij weerstand zal kunnen bieden aan bepaalde politieke zuigkrachten, die zich juist in cultureel geïnteresseerde milieus zo dikwijls demonstreren.”
Deze belangstelling wordt door Lewe geclassificeerd als onwenselijk en ongeschikt voor het bedrijven van diplomatiek werk, waar non-involvement voorop zou moeten staan. Storks carrière kenmerkt zich door de omkering van zijn rol als diplomaat. Een begaan mens, die zich afvraagt – en zich hard maakt voor – wat hij tijdens zijn temporaire verblijf kan doen. Cultuur speelt daarin altijd een belangrijke rol. Storks handel en wandel staat symbool voor de wijze waarop een marginale geschiedenis zich kan inschrijven in de Grote Geschiedenis. En daarmee gezien kan worden en erkenning kan krijgen – en de bijbehorende middelen om verandering teweeg te brengen.
Het grootste gedeelte van Storks levensverhaal komt mij niet via Liviana ter ore. Ze blijft discreet en respectvol. Het is Stork zelf die spreekt, in de biografie van Peter Henk Steenhuis. En dat doet hij genadeloos eerlijk: zijn twijfels en misstappen komen ook aan bod. Hierdoor leest zijn biografie als een avonturenroman. Een held – niet zonder grillige randjes – die tal van opmerkelijke figuren ontmoet en zich daarbij altijd dienstbaar opstelt. Waar nodig en mogelijk stelt hij zijn eigen huis open om dissidenten een toevluchtsoord (en soms vluchtroute) te bieden. En dat zijn er – als ik het juist begrijp van Liviana – misschien wel veel meer geweest dan zwart op wit staan in de biografie.
Geschiedenis is een kunstmatige interventie, maar het is wel de kennis op basis waarvan we onze volgende keuzes maken. Bij het optekenen ervan zijn er mensen die schrijven en mensen die knippen. Knippen blijkt makkelijker dan schrijven. Maak een selectie van de tien belangrijkste vertellingen en je vergeet er honderden. Coen Stork is nooit gediend geweest van een selectieve wereldbeleving. Terwijl de rest van de wereld hun ogen sloot maakte hij er een punt van om met zijn Amerikaanse collega’s Ted Nelson en John Miles elke dag bij het Rivoniaproces – tegen onder meer Nelson Mandela – te zijn. De doodstraf kon worden afgewend.
Atheneum – Polak & Gennep, Amsterdam 2012
ISBN 978-90-253-6878-4