Kunst- en architectuurcentrum Stroom in Den Haag investeert op verschillende manieren in het kunstklimaat van de stad. Het subsidieert kunstenaars, organiseert tentoonstellingen, helpt bij het vinden en regelen van goedkope atelierruimte en heeft een uitgebreide bibliotheek en kenniscentrum. Ook heeft het aandacht voor de toekomstige generatie Haagse kunstenaars. Zo is de PRO Invest subsidie, die vanaf 2007 bestaat, bedoeld om de net afgestudeerde kunstenaar te helpen bij zijn eerste professionele stappen. Door het indienen van een werkplan kan er een bedrag tot 5000 euro worden aangevraagd. Als criteria gelden de kwaliteit van het werk en de wijze waarop het project bijdraagt aan het culturele klimaat van Den Haag. Dat kan op allerlei manieren, van een sociaal geëngageerd kunstproject tot betrokkenheid bij een kunstenaarsinitiatief of een cultureel tijdschrift.
PRO Invest is ook de reden voor de tentoonstelling Return on invest, die momenteel bij Stroom te zien is. Zoals de naam al doet vermoeden is de tentoonstelling een retrospectief van wat er is voortgekomen uit deze subsidie. Negen van de ongeveer veertig kunstenaars, die de afgelopen jaren geld hebben ontvangen, laten werk zien. Daarnaast geeft een randprogramma inzicht in wat de hedendaagse kunstenaarspraktijk inhoudt. Zo geven de kunstenaars zelf rondleidingen door de tentoonstelling, kunnen er atelierbezoeken worden bijgewoond en worden er enkele lezingen gegeven. Met dit gecombineerde programma wil Stroom laten zien dat de kunstenaarspraktijk aan het veranderen is. Dat kunstenaars tegenwoordig vaak meerdere bijbaantjes hebben om zichzelf te ondersteunen en aan allerlei projecten tegelijkertijd werken, zonder er veel aan te verdienen.
Buiten het feit dat de negen kunstenaars waarvan werk wordt getoond allemaal de PRO Invest subsidie hebben ontvangen, is er geen overkoepelend thema. Er is een breed scala aan werkwijzen en uitgangspunten te zien: schilderijen, kleine installaties, projecties, videowerken, een muurreliëf en zelfs een geluidswerk. De onderwerpen lopen uiteen van gefilmde desolate bunkers en geluiden uit een vliegtuig, tot de documentatie van een groeiende projectie op het Haagse stadhuis en een video met vragen over het kunstenaarschap. De werken lijken zonder duidelijke logica door de ruimte verspreid. In eerste instantie is dit desoriënterend. Waar is het begin? Uiteindelijk blijkt de afwisseling juist verfrissend. Omdat er geen titelbordjes of verwijzingen zijn naar wat door wie is gemaakt, wordt de toeschouwer overgelaten aan zijn waarnemingsvermogen (en het kleine tentoonstellingsboekje). Het bekijken van de werken wordt een soort ontdekkingstocht, waarbij af en toe het ene werk in het andere overloopt, of er juist compleet mee contrasteert. Soms leidt dit tot kruisbestuivingen tussen de werken. De video van Robin de Goede (1978), waarin beelden van verlaten bunkers op een strand worden afgewisseld met het ruisen van de zee, combineert bijvoorbeeld erg mooi met de wat ongemakkelijke werken van Lilian Kreutzberger (1984). Bij de vele ruimtes die Kreutzberger tekent en schildert gaat het over dat wat er niet is: de utopie die de mens voor zichzelf probeert te creëren en de leegte die daaruit voortkomt. De ritmische en rustgevende geluiden uit de koptelefoon bij het werk van De Goede, krijgen een andere betekenis als ze worden gecombineerd met de ruimten in het werk van Kreutzberger die op de muur ernaast hangen. Het verstilde krijgt ineens een vleugje wanhoop.
Ook de in eerste instantie eenduidige presentaties van de foto’s van Magdalena Pilko (1979) en de nabijgelegen assemblage Vanilla options (it has begun to sprout) van Basten Stokhuyzen (1984) hebben een interessante wisselwerking op elkaar. Beiden werken roepen op tot het leggen van relaties, maar waar Stokhuyzen materiaalstudies gebruikt als leidraad voor een verhaal, zoomt Pilko met haar foto’s van architecturale patronen extreem in op details en laat ze juist het verhaal achterwege. Natuurlijk combineren niet alle werken zoals gewenst. Het geluidswerk van Nishiko (1981) – een soundtrack van per ongeluk opgenomen geluiden dat volgens het tentoonstellingsboekje door de hele ruimte is te horen – is iets te subtiel en wordt overstemd door de andere werken. Het werk van Stokhuyzen is juist weer iets té aanwezig. De negen collageachtige installaties die door de hele tentoonstelling te vinden zijn zorgen weliswaar voor een visuele rode draad door de tentoonstelling, maar het zou spannender zijn als het er wat minder waren geweest. Per stuk bekeken zijn de materiaalonderzoek-achtige collages, deel van een project waarmee Stokhuyzen een parallel probeert te trekken tussen de rol van de hedendaagse kunstenaar en de obscure praktijken in de financiële wereld, overigens wel intrigerend.
Om het tweeledige van Return on invest mee te krijgen is het zeker interessant het tentoonstellingsbezoek te combineren met een van de activiteiten van het randprogramma. In de tentoonstelling zelf wordt er namelijk weinig inzicht gegeven in hoe de praktijk er voor deze kunstenaars uitziet. Dat is op zich niet erg, maar juist omdat het concept mooi inspeelt op het transparanter maken van de financiële investering en dat wat daaruit voortkomt, had er wellicht nadrukkelijker verwezen kunnen worden naar de activiteiten. Maar, al met al geeft de tentoonstelling een mooie kijk in de diversiteit van de hedendaagse (Haagse) kunstscene en is er zeker een positieve ‘return’ wat betreft de productie. Hopelijk is er volgend jaar nog een vervolg mogelijk.