De caleidoscoop van de her-innering

Merel Overgaag
Gert Jan Kocken, Depictions of Rotterdam, No You Won’t Be Naming No Buildings After Me, foto: Aad Hoogendoorn

No You Won’t Be Naming No Buildings After Me. Een verrassende titel voor een tentoonstelling. Confronterend en suggestief genoeg om mij naar TENT in Rotterdam te doen bewegen voor het bijwonen van de openingsavond. De titel verwijst naar de songtekst van het nummer A.D. 3000 van Erykah Badu, dat zij schreef ter nagedachtenis van de 23-jarige Guineese migrant die in 1999 in de Verenigde Staten door politiegeweld om het leven kwam. In zijn openingsspeech vertelt curator Vincent van Velsen hoe de tentoonstelling tot stand is gekomen. Hij spreekt over zijn passie voor muziek en de rijkheid aan verwijzingen in de songteksten. Vanuit een artikel dat hij schreef over de functie van de publieke ruimte als collectief archief, is het balletje verder gaan rollen. Gesprekken met Anke Bangma van TENT en andere betrokkenen ontwikkelden zich tot een tentoonstellingsconcept, dat eerst op enkel één A4’tje paste. “Ik nam dit liedje [A.D. 3000] als startpunt en ging kijken hoe de materie uit de publieke ruimte en onze stedelijke omgeving verwijst naar bepaalde narratieven, waar misschien niet iedereen zich door vertegenwoordigd voelt”, vertelt Van Velsen. Toch is de tentoonstelling meer dan een kritiek op deze narratieven en de verwijzingen daarvan in architectuur, stedelijk ontwerp en nationale feestdagen. De vraag die ten grondslag ligt aan de tentoonstelling is of het überhaupt nodig is een persoonlijke betiteling op een publiek gebouw te hebben om gewaardeerd te worden. De veelzijdigheid aan kunstwerken laat zien dat er veel meer manieren zijn om mensen en gebeurtenissen te herinneren: informele en onofficiële vormen die gehoor geven aan de realiteiten buiten de dominante geschiedschrijving. Centraal in dit onderzoek staat het lichaam, in haar potentie om te ‘her-inneren’, om het verleden ‘opnieuw te inneren’.

Bij het betreden van de tentoonstellingsruimte kom ik als bezoeker direct voor een keuze te staan: links of rechts afslaan? Terwijl ik op deze tweesplitsing sta worden mijn ogen al gauw getrokken naar een enorm kleurrijke grafische plattegrond aan mijn rechterzijde. Mijn keuze is gemaakt, ik sla rechtsaf. Dichterbij het kunstwerk zie ik dat het de plattegrond van Rotterdam is. Depictions of Rotterdam van Gert Jan Kocken is een werk dat vreemd en tegelijkertijd herkenbaar is en daardoor wat uncanny aanvoelt. Kocken heeft wereldwijd archiefonderzoek gedaan naar Rotterdamse cartografie van geheime diensten, verzetsgroepen en gemeenten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Beduidend zijn de geografische lijnen, evenals de onmisbare Maas die horizontaal door het midden snijdt. De bezoekers voor mij bestuderen de kaart alsof ze op ontdekkingstocht zijn in eigen stad. Ze tonen elkaar hun opgespeurde herkenningspunten. Mijn oog valt op het handgeschreven ‘Asperges’ rechtsonder Rotterdam Zuidoost. De onschuld van het woord steekt sterk af tegen de overig aanwezige oorlogsterminologie.

Het werk What Plants Were Called before They Were Given a Name van Uriel Orlow is een geluidsinstallatie in de vorm van een boekenkast. Uit de speakers luiden in verschillende Zuid-Afrikaanse talen de originele namen van verschillende inheemse planten. De oral history van een onderdrukte benamingsleer uit de plantkunde wordt hier gedeeld. Ondanks dat het geluid tijdens de opening grotendeels overstemd wordt door pratende bezoekers ben ik onder de indruk van dit werk. Het is vernieuwend en urgent dat er meer maatschappelijk inzicht komt in de rol die planten (naast mensen en goederen) hebben gehad in de ontwikkeling van koloniale machtsstructuren. De natuur – dat wil zeggen de selectie, presentatie en classificatie ervan – is niet waardevrij, maar eeuwenlang beïnvloed door politieke, economische en religieuze motieven. De boeken in de kast met titels als Decolonizing Nature en Politics of Nature laten zien dat dit idee in de academische wereld al enige tijd leeft.

Voor Reflecting Memory van Kader Attia maak ik mijn weg langs een zwart gordijn, om in een blackbox plaats te nemen in een comfortabele stoel voor een groot videoscherm. Reflecting Memory is een documentaire over fantoompijn, dat zowel als fenomeen als  als concept wordt onderzocht. Fantoompijn lijkt namelijk ook metafoor te staan voor de collectieve vergetelheid van een maatschappij met een geschiedenis vol politieke wreedheden. De voelbare pijn en het schijnbare voortleven van een afwezig ledemaat verwijzen [1] indirect naar de onmogelijkheid om maatschappelijke gebeurtenissen uit te wissen. Herstel en rehabilitatie krijgen hierbij zowel een persoonlijke als een juridisch-politieke connotatie. De film bestaat voor een groot deel uit talking heads, maar dat is niet erg; er zit diepgang in de dialoog, waarin je vanaf het eerste moment wordt meegezogen. Afwisselend zien we beelden van personen met missende ledematen, waar een spiegel langs hun lichaam zorgt voor een verdubbelend effect: een poëtische verwijzing naar het schijnbaar aanwezige lichaamsdeel.

Ik verplaats me naar de grootste ruimte van de tentoonstelling, waar de verscheidenheid aan werken me even stil doet staan. Dan wordt mijn aandacht getrokken door de foto’s van Dana Lixenberg’s Imperial Courts. Op de zwart-wit portretten staan bewoners uit de buurt Watts in Los Angeles afgebeeld, een wijk met een geschiedenis van rassenrellen en segregatiepolitiek. Naast de foto’s zijn er ongekunstelde geluidsopnames met verhalen van wijkbewoners, die dienen als getuigenissen. Het auditieve aspect verrijkt de foto’s maar vormt ook een op zichzelf staande soundscape. De foto’s zijn vlijmscherp en onvervalst. De geportretteerden zijn in al hun authenticiteit voelbaar aanwezig: duidelijk is dat hún verhaal wordt verteld.

Wat ongetwijfeld heeft bijgedragen aan de echtheid van de foto’s is de vertrouwensband die Lixenberg met de bewoners van Watts heeft opgebouwd tijdens haar veelvuldige bezoeken. Met een projectperiode van maar liefst 22 jaar heeft Lixenberg de stereotypering van de “getto” in de media weten te ontstijgen en steekt het werk scherp af tegen de vluchtigheid van journalistiek.

De tentoonstelling is ruim opgezet waardoor elk werk tot zijn recht komt. Er is een balans tussen twee- en driedimensionale objecten en – zoals Van Velsen het in zijn speech beschrijft – een overgang van “fysieke” naar “niet-zo-fysieke” werken. Daarnaast worden opvallend veel audiovisuele werken getoond en krijgt naast multimedia en performance ook het schilderij een plek. Een terugkerend middel dat wordt ingezet om het concept herinnering te bestuderen is framing: nieuwe perspectieven op bestaande herinneringen dagen de bezoeker uit om zijn veronderstelde realiteit te herzien. Een ander kenmerk dat de kunstwerken verbindt is documentatie: het vangen en vastleggen van die verhalen en gebeurtenissen die anders met de mantel der vergetelheid zouden worden toegedekt (in tegenstelling tot archivering, een meer geïnstitutionaliseerd proces dat soms juist bijdraagt aan het uitsluiten van stemmen). Er is duidelijk verzameld, getraceerd en bijeengebracht. Bovenal gaat deze tentoonstelling over hiaten: het presenteert precies datgene wat in de publieke ruimte ontbreekt en pretendeert daarin evenmin volledig te zijn.

Toch blijf ik buiten deze observaties zoekend naar de algehele samenhang van de tentoonstelling. De wandtekst kent een centrale rol aan het lichaam toe, maar het lichaam is in lang niet alle werken aanwezig. Daarnaast zou de tentoonstelling fysieke en officiële herdenkingsvormen bevragen, maar zijn er werken bij die zich weinig om politieke zaken lijken te bekommeren. Voor mij voelt de kern daardoor wat ongrijpbaar. Tegelijkertijd vraag ik me af: moet een tentoonstelling in zijn geheel wel meer zijn dan de som der delen? Is het niet juist mijn drang naar synergie die in de weg staat om alle werken op zichzelf te kunnen waarderen?

Ik ga terug naar het epicentrum van alles wat zich buiten de tentoonstelling afspeelt, waar de dj inmiddels met zijn set is begonnen. Ik bestel een Kaapse Karel voor 2 muntjes en neem een grote slok. Valt er nog iets te begrijpen, vraag ik mij af. Zijn er nog puzzelstukjes te combineren? De tentoonstelling ontstijgt het publieke debat, maar is tegelijkertijd moeilijk weer naar de grond te halen. Ik grijp terug naar de titel. No You Won’t Be Naming No Buildings After Me. Je kunt het zo vaak zeggen als je wilt en nog gaat het niet vervelen. Dat de titel aan de lange kant is heeft Van Velsen in zijn openingsspeech beaamd. Maar het is een manier om ruimte te claimen, wat congruent is met de algehele thematiek. Bovendien is Van Velsen ervan overtuigd dat “het ritmische aspect van de titel maakt dat het veel groter wordt dan simpelweg een geschreven zin.” De tentoonstellingstitel is daarmee wellicht het eerste kunstwerk waar je als bezoeker mee in aanraking komt. Misschien is het zelfs mijn favoriet.

Merel Overgaag is filosoof, filantroop en menselijk katalysator. Momenteel studeert Merel af van de MA Arts & Society aan de Universiteit Utrecht en loopt zij stage bij Framer Framed.


No You Won’t Be Naming No Buildings After Me, foto: Aad Hoogendoorn
Dana Lixenberg, Imperial Courts, No You Won’t Be Naming No Buildings After Me, foto: Aad Hoogendoorn