Das neue Sortiment ist da*

Bert Mebius

Op de achtergrond ligt, behaaglijk genesteld tussen de glooiingen van een lieflijk heuvellandschap, het betonnen bolwerk van een kernreactor. Op de voorgrond bevinden zich drie naakte jonge vrouwen, levensgroot. De vrouw links balanceert op haar knieën op een tweetal schragen. Ondanks het ongemak van haar positie maakt ze een ontspannen indruk. Achter haar zweeft de contour van een manshoge saucijs.

De twee andere vrouwen staan gewoon op de grond. De vrouw rechts heeft het misschien ook niet gemakkelijk. Zij is, in tegenstelling tot de anderen niet von Kopf bis Fuss met fotorealistische precisie geschilderd, maar slechts gedeeltelijk. Ook zij oogt ontspannen. Ze blaast, of fluit, in de richting van de vrouw op de schragen, maar niet agressief, eerder met genegenheid of mededogen. Het lijkt op wat ze doen bij sommige steppevolkeren waar iemand die vertrekt kracht en bemoediging wordt nageblazen of -gefloten. De gedachte dat dit hedendaagse amazones zijn, dringt zich op. Daarvoor pleit ook de fiere houding waarmee de middelste van de vrouwen zich tegenover de kijker opstelt. Niet stoer, maar ontspannen zelfbewust in haar frontale, ongeschoren naaktheid. Haar schaamhaar is ineengevlochten tot een lange streng en aaneengeknoopt met de schaamvlecht van de vrouw die naast haar staat. Vóór hen op de grond staat een grote koekenpan met daarin een amorfe massa: vet, vleesdeeg of misschien gewoon wel verf. De smurrie vormt een lus die de middelste vrouw als een stuurstang of als leidsels in haar handen houdt. In dat vleesdeeg staat geschreven: So Weit So Gut. Dat wil zeggen: tot zover niks aan de hand.

Nee, inderdaad, maar dan? Dan zit voor de kunstenaar het werk erop en begint het werk van de beschouwer. En die weet zich eigenlijk geen raad. Gedachten aan Polke, Picabia, Kippenberger, Kahlo komen in hem op, aan Pépé Smit zelfs (dat lange schaamhaar), maar verder? Wat hiervan te maken? Welk idee ligt hieraan ten grondslag, welk concept? Wat is onderzocht? Hoe verhoudt het zich tot welke context? Wat wil de kunstenaar? WAAR GAAT DIT OVER?!

De in Antwerpen residerende Duitse kunstenaar Kati Heck (Düsseldorf,1979) om wier werk het hier gaat, doet geen of nauwelijks handreikingen. Het schilderij heeft als titel Die Nachbarn II – Schnitzeljagd, wat weinig verheldert. De solopresentatie waar het deel van uitmaakt, is titelloos. En de summiere toelichting bij de tentoonstelling is gesteld in algemene bewoordingen als ‘hyperpersoonlijke iconografie’ en ‘een wereld vol met visuele conflicten en contradicties’. Heck laat ons vrij. Vrij om te doen met haar voorstellingen wat wij willen. Mijn blik dwaalt naar rechts, naar de tientallen tekeningen die daar hangen, op één daarvan lees ik: Kritik niet nodig vandaag. O, nou oké, prima, dan niet, ook goed.

In 2003 en 2004 steggelde de vaderlandse kunstkritiek een poosje over de vraag of de kunst in Nederland in een crisis verkeerde. Dat debat nam een aardige wending toen ook kunstenaars – onder wie Pam Emmerik en Martijn Veldhoen met stukken in NRC en Volkskrant – zich ermee gingen bemoeien en betoogden dat die crisis – zo die er al was – kritiek en curatoren betrof, niet de kunstenaars. Inmiddels is duidelijk dat ze gelijk hadden. Zozeer zelfs dat er sprake lijkt te zijn van een nieuwe trend, een zoveelste golfbeweging in het heen-en-weer van Verlichting en Romantiek, van helderheid en duisternis, van buiten- en binnenwereld, van begrijpelijkheid en raadsel.

Het lijkt er bijvoorbeeld op dat het met de vanzelfsprekendheid van de curator als ‘auteur’, van de tentoonstellingsmaker als conceptbedenker gedaan is. Curators gaan weer meer de facilitators worden, de dienstbare begeleiders en gelegenheidgevers die ze oorspronkelijk waren. En de kunstenaars wurmen zich uit het strakke kader van opgelegde theorie en vereiste sociale betrokkenheid waarnaar ze zich vijftien jaar lang hebben gevoegd en gaan weer zelf bepalen wat zij van belang vinden. Als altijd bevindt het enige dat voor de kunst echt van belang is zich onder het veronachtzaamde, het verdonkeremaande, het ongewenste, het buitende- orde en niet-interessant verklaarde. Anno 2006 lijken de intrapersoonlijke preoccupaties weer eens aan de beurt te zijn, dat wil zeggen: de duisternissen van de droom, de raadsels van de individualiteit, de lusten en lasten van het lichaam, de ongeregeldheden van liefde en vriendschap, de bekommernissen van de ziel. Al die dingen die een mens uiteindelijk in zijn eentje moet doorleven: geboorte, dood en al het kwetsbare wat daartussen zit.

De 4e Biënnale van Berlijn mag gelden als een voorbeeld van deze trend. Er worden kunstenaars getoond tussen wie Kati Heck heel goed zou passen. Van de drie curatoren is er één zelf kunstenaar: Maurizio Cattelan. Over de keuzes die ze maakten zegt hij: “Ons concept is de conceptloosheid. Simpel gezegd: dit zijn dingen die we graag bij elkaar wilden zien.” En: “Deze biënnale is geen thematentoonstelling, maar een expositie van subjectieve voorkeuren.” Hier is het totaal nou eens niet meer dan de som der delen. Het is dus niet verwonderlijk dat sommige recensenten reageren met ongemak en ergernis. Sandra Smallenburg in NRC Handelsblad: “Uitleg over wie en wat wordt niet gegeven. (…) Daar sta je dan hulpeloos verloren in een witte ruimte vol kunstwerken waar je geen betekenis aan kunt geven. (…) Moeten we nu weer zelf de context ontcijferen? (…) Niets is eenduidig, alles is multi-interpretabel. Waar gaat deze biënnale eigenlijk over?” Er klinkt zelfs morele verontwaardiging. Domeniek Ruyters in de Volkskrant: “Deze tot het eigen erf beperkte biënnale wentelt zich zelfgenoegzaam in het eigen leven en lijden en verliest daarbij het zicht op het leed van de ander. (…) Van de maakbare samenleving en de eigen verantwoordelijkheid wil men niets weten, hier wordt enkel gesproken over duistere machten die de mens in de greep hebben en opzadelen met nieuwe ellende.”

Mij lijkt een tentoonstelling die zulke reacties uitlokt op zijn minst interessant. Ik zag ooit ergens in een kunstsetting een op zijn kant gekeerde tafel (naam van de kunstenaar vergeten, helaas) waarop geschreven stond: ‘Het is de taak van de kunstenaar tafels op hun kant te zetten’. Zo is het precies. Kont tegen de krib. Eén van de werken van Heck draagt groot de naam OSKARCHEN. Dat moet wel refereren aan de kleine grote held uit de roman Die Blechtrommel van Günter Grass (en de verfilming daarvan door Volker Schlöndorff ) die weigerde groot te worden en slaand op zijn blikken trommel de wereld van de Grote Mensen ontregelde. De belerende kunstkritiek hoort voor Heck, neem ik aan, ook bij die wereld: ‘Kritik niet nodig vandaag’.

De tentoonstellingsmaker die verantwoordelijk is voor deze presentatie van negen grote werken en een flink aantal tekeningen van Heck is Ann Demeester. Het is haar laatste daad voor W139. Twee jaar geleden zei ze in Vrij Nederland: “Als je criteria formuleert moet je dat doen vanuit het werk, niet van bovenaf. W139 gaat uit van de energie van de kunstenaar.” En nu bij haar overstap naar De Appel zegt ze: “Ik wil kunstenaars tonen die een persoonlijk dialect hebben, die vanuit hun hoogsteigen taal, hun eigen iconografie proberen de wereld te verklaren.” Dat kan nog leuk worden.

Annotaties:

* tekst op Kati Hecks, Die Nachbarn I – Der Frühjahrsputz

KATI HECK, t/m 30 april 2006

W139, Oosterdokskade 5, Amsterdam