Conversatiestukken

Joke de Wolf

Pinggg. Een nieuw persbericht van Stedelijk Museum Schiedam verschijnt in mijn mailbox: in maart opent een tentoonstelling met een werk van Mark Rothko, dat bezoekers helemaal voor zichzelf krijgen. Ze mogen zo lang ze willen alleen bij het kunstwerk zijn. De mobiele telefoon moet worden ingeleverd. ‘Niets of niemand staat het intieme moment met het schilderij in de weg. Het is Rothko & ik’, ronkt het persbericht.  
Alleen zijn met de kunst moet elke kunstliefhebber willen, suggereert het museum hiermee.  
Devotie. Zodat je ongestoord en in stilte alle details kunt opnemen, nadenken over wat de kunstenaar met het werk heeft bedoeld, van veraf naar close up, desnoods op je kop staan om zo een band met het kunstwerk te krijgen. Juist bij Rothko schijnt dat erg intiem te kunnen worden, mensen barsten regelmatig in tranen uit. Dan is voor iedereen een beetje privacy wel zo prettig. 

Ondanks de stijgende bezoekerscijfers is het steeds stiller geworden in de Nederlandse musea. In de VS verbaasde ik me vorig jaar over de vrijwilligers die in het museum op je af komen en een korte rondleiding voorstellen in een paar zalen van het museum; in het Haagse Gemeentemuseum vroeg een suppoost mij laatst juist om zachter te praten, omdat ik, in gesprek met nota bene een van de eigen conservatoren, de rust op de uitgestorven zaal zou verstoren.  

Rondleiders in Nederland hoeven hun stembanden niet meer extra aan te spannen, ze fluisteren dankzij zendertjes en koptelefoons direct in het oor van hun toehoorders. En ook zonder rondleider lopen museumbezoekers steeds vaker rond met een koptelefoon, bij sommige tentoonstellingen kan je nauwelijks nog zonder. De samenstellers slaan twee vliegen in één klap: de audiotour is niet alleen een vervanging voor de rondleiding, ook de tekstbordjes verdwijnen: je tikt een nummer in of bliept je apparaatje tegen een sensor, en hoort dan een gesproken toelichting op het kunstwerk. Bij sommige tentoonstellingen, zoals bij ‘Frans Hals en de Modernen’, de afgelopen maanden te zien in Haarlem, weten ze er nog een derde functie aan vast te knopen: het audiotour-apparaat heeft een beeldscherm waarop in het verhaal genoemde details en andere schilderijen te zien zijn. 

Tenzij twee bezoekers met koptelefoon op tegen elkaar proberen te praten is het dus lekker stil bij de kunst, maar rustig is anders. Mensen blijken moeite te hebben met het combineren van basisfuncties, in dit geval luisteren en kijken. Gevolg: ze staan minutenlang met hun blik op oneindig in de omgeving van een kunstwerk te luisteren naar hun apparaat. En kijken dan verstoord op als je voor ze gaat staan, omdat jij wél naar het kunstwerk wil kijken. Waag het niet om iets te zeggen, want dan kunnen ze hun audiotour niet meer verstaan. Of ze blokkeren een deuropening met hun blik gefixeerd op hun schermpje, omdat daar iets belangrijks te zien is. Ook botsen bezoekers regelmatig tegen elkaar en soms tegen de audiotour-lozen op. 
Een van hen, die audiotour-lozen, was ik. Ik ben ongeduldig. Bij tekstbordjes scan ik de tekst op zoek naar iets verrassends, ik struikel alleen over slecht geschreven vaagheden – kunstwerken die een dialoog aangaan met een of ander fenomeen, of nog erger, ‘vragen stellen’: brrr. Snel doorlezen of blijven hangen is praktisch onmogelijk bij een audiotour, bovendien vind ik koptelefoons an sich een verschrikking en krijg ik zelfs van de allerduurste systemen oorpijn. Die in het museum zijn van het goedkope soort, je mag al blij zijn als je het volume wat naar beneden kunt schuiven. 

Toen ik ’s avonds in de kroeg vertelde over mijn audiotour-ergernis in Haarlem, vond een vriend dat ik snobistisch deed. Wat was er nou mis aan zo’n audiotour? Mensen met minder museum-ervaring vinden het prettig als iemand uitlegt wat er te zien is, wat de kunstenaar bedoelde, waar je op moet letten, aldus de vriend. En ze zijn tenminste stil, ik moest niet vergeten dat die in je oor tetterende gids van de groep naast je ook geen pretje was.  

Hij had misschien wel gelijk, dacht ik, tegelijk knaagde er iets. Ik begrijp dat het spannend is, zomaar in het diepe te springen in een museum waar je je ongemakkelijk voelt, en geen idee hebt wat al die rare kunstenaars proberen en bedoelen met hun krabbels en figuren en kleuren. Hoe meer je erover weet, hoe leuker en spannender het kijken is, hoe meer je ziet, en omgekeerd. Dus iemand die je meeneemt, die je wijst op details, voorziet van kennis, schilderijen aan elkaar verbindt, dat heeft zijn prettige kanten. 

Ik moest denken aan de begeleide groepjes kleuters in musea in de ons omringende landen: hen wordt elke drie seconden iets gevraagd over het kunstwerk, alleen zó houden ze hun aandacht erbij en hebben ze de indruk dat wat zij zien en denken van belang is. Ik mag dan snobistisch zijn, ik weet ook dat niet elke niet-zo-ervaren museumbezoeker op kleuterniveau functioneert. Ik word vanwege mijn werk vaak uitgenodigd bij perspreviews, maar ga als het even kan ook kijken als het voor het gewone publiek open is. Omdat het erg leerzaam kan zijn te zien hoe mensen zonder beroepsroutine (en zonder koptelefoon) met de kunst omgaan, hoe ze erop reageren. Hoe ze ernaar kijken, wat ze ermee doen. En vooral ook: wat ze er tegen elkaar over zeggen.  

Door te praten over wat je ziet, zie je meer. Een van de eerste lessen bij mijn studie kunstgeschiedenis heette ‘Visuele analyse’. Die analyse begon met het systematisch beschrijven van het kunstwerk: iets dat eenvoudiger klinkt dan het is. Als je gaat beschrijven ben je gedwongen een hiërarchie aan te brengen: bij een schilderij begin je meestal op de voorgrond en ga je langzaam naar de achtergrond. Toch zullen geen twee beschrijvingen hetzelfde zijn, zelfs niet van Malévichs zwarte vierkant of een kleurenvlakschilderij van Barnett Newman.  

Schrijven en museumbezoek gaan erg slecht samen, maar in een gesprek kan je zulke kijkoefeningen ook doen, sterker nog, die gaan bijna vanzelf. Het grootste probleem met de audiotours (en in mindere mate ook andere rondleidingen met koptelefoon) is dat een gesprek, interactie met andere aanwezigen, andere kijkers, niet of nauwelijks mogelijk is. Ook al sta je bij hetzelfde werk, je weet niet of wat je buurman hoort, hetzelfde is als wat jij hoort. In plaats van een gesprek over een rare neus die je aan een bekende doet denken of de vermeende identiteit van de gele vlek op de rode achtergrond luister je stilletjes naar dat wat Aaf Brandt Corstius of Pierre Bokma oplezen. En eenmaal thuis heb je alleen die BN’er-stemmen nog in je hoofd. 
Plezier in het kijken naar kunst krijg je niet van een audiotour. De feitjes en achtergronden kan je prima oplezen van een begeleidende tekst, over een mooi, grappig of dramatisch kunstwerk moet je kunnen praten, mógen praten. De Hollandse genrestukken uit de Gouden Eeuw hadden precies dat gesprek als doel: door vermakelijke, herkenbare situaties af te beelden, zorgen dat je je realiseert dat je iets gemeen hebt met je buurman, disgenoot of zakenpartner. En dat dat wat de kunstenaar heeft gemaakt, niet bij een ver onbegrijpelijk universum hoort, maar gaat over dezelfde wereld waarin je zelf ook rondloopt. 

Een museum is geen kerk waarin de godvrezende gemeente de preek van de dominee ondergaat, het is een plaats waar je moet kunnen discussiëren, argumenteren en lachen. En ja, huilen moet ook kunnen, maar laat er dan tenminste iemand zijn die een arm om je heen slaat.  

Joke de Wolf is freelance kunst- en cultuurcriticus voor onder andere dagblad Trouw en De Groene Amsterdammer. Ze studeerde foto- en kunstgeschiedenis in Amsterdam, Weimar en Parijs.