Bittere chocolade

Maarten Steenhagen
Jeroen Jongeleen, straatkunst in het kader van KUNST OP DE STRAAT, Museum Hilversum, 2011

Steeds vaker vragen mensen waarom het kunstenaars zoveel moeite kost een ander publiek aan te breken dan de ‘ingewijde kenners’. Letty Ranshuysen ergerde zich onlangs in de Volkskrant nog aan de vernieuwingsdrang van de kunstwereld: kunst zou zich hierdoor afzonderen van het gros van de samenleving (VK, 22/06/11).

De discussie herinnert me aan een controversiële alinea van kunsthistoricus Ernst Gombrich, waarin hij snoepkeuze als metafoor kiest voor verschillen in artistieke voorkeur. In 1953 schrijft hij dat kinderen en minder ontwikkelde volwassenen typisch voor makkelijk genot zullen gaan: zachte, zoete melkchocolade. Dit in contrast met wat Gombrich de ‘stadse intellectueel’ noemt, iemand die z’n plezier juist haalt uit bittere chocolade met koffiesmaak of krokante noten.

Nu, ‘chocolade met koffie’ klonk destijds vast een stuk avontuurlijker dan vandaag. Tijden veranderen. Maar tegenwoordig kun je pure repen met lavendel of peperkorrels vinden, en Gombrich moet iets van dat kaliber in gedachten hebben gehad. Het punt is dat lavendelchocolade meer moeite vergt te waarderen, omdat we zo’n combinatie in snoepgoed niet verwachten. 

Hedendaagse kunst staat bol van onverwachte combinaties. Het videowerk van Ryan Trecartin bijvoorbeeld vraagt redelijk wat van de kijker. Chaotische computerbeelden gaan samen met Amerikaanse televisiecultuur, drag queens en een ronduit kubistische montagetechniek. Het lijkt zowel noise-performance als MTV-clip. Trecartin’s beeldkakofonie moet overwonnen worden voordat je doorkrijgt dat zijn werk een vergrootglas biedt om aspecten van hedendaagse beeldcultuur beter te doorzien. De één waardeert de worsteling die dit vraagt, terwijl de ander liever wegkijkt en juist naar meer vertrouwde zoetigheden op zoek zal gaan.

Hoewel Gombrich aangeeft geen hard bewijs te hebben, denkt hij dat het verschil in voorkeur afhangt van in hoeverre iemand bereid is conflict onder ogen te zien. In hoeverre wil iemand zich inspannen ongemakkelijke tegenstellingen in een betekenisvol kader te vatten? En hij was hiermee iets op het spoor. 

Een vreemd gevoel bekruipt ons wanneer verwachtingen worden tegengesproken, wanneer ons begrip van de wereld wankelt. De afgelopen jaren hebben sociaal psychologen dit fenomeen van ‘cognitieve dissonantie’ uitvoerig in kaart gebracht. Denk aan een déjà vu-ervaring. Je krijgt plots de indruk iets al eerder te hebben meegemaakt, terwijl je ook weet dat dit helemaal niet kán. Een unheimliche zweem van verwarring dringt zich op. Vervolgens kun je ófwel proberen deze spanning te doorgronden, óf je verdringt het gevoel zo snel mogelijk door prompt aan iets anders te denken.

Onderzoek wijst uit dat er een onderscheid valt te maken tussen mensen die een sterke behoefte hebben om zulke cognitieve onzekerheid te vermijden, en mensen die er beter mee kunnen omgaan, en er zelfs genoegdoening uit weten te halen. Onlangs gingen drie onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam na of er een verband bestaat tussen deze behoefte aan cognitieve zekerheid, en onze artistieke voorkeur. 

Het onderzoek vond deels plaats in een theater in onze hoofdstad. Op het programma stond een nieuwe bewerking van de klassieker Faust. Deze versie kenmerkte zich door een open einde van het stuk. Mensen kregen dus geen informatie over wat de conclusie van het verhaal nu uiteindelijk was. In de foyer werden vragenlijsten uitgedeeld die moesten bepalen of iemand in de categorie ‘behoefte aan zekerheid’ viel, en tevens peilden hoe mensen het toneelstuk vonden. Wat bleek? Mensen die hoog scoorden op een behoefte aan cognitieve zekerheid vonden het stuk maar niets. En er is meer onderzoek dat deze conclusie ondersteunt. Het actief reconstrueren van de betekenis van kunst blijkt een cognitieve en emotionele inspanning te vereisen die sommigen maar liever uit de weg gaan. In plaats van er dieper in te duiken, zal deze laatste groep de ongemakkelijkheid eerder met een oordeel als ‘nietszeggend’ of ‘onbegrijpelijk’ wegnemen.

Het is eenvoudig om op dit punt met een waardeoordeel te komen: Mensen die niet van ‘moeilijke’ kunst houden zijn lui en hebben een kinderlijke instelling. Maar dit is wat te vlug – wie bepaalt eigenlijk de standaard op dit punt? Wat echter wél gezegd kan worden is dat degene die bereid is moeite te doen een kunstwerk te begrijpen het dichtst raakt aan de creativiteit van een kunstenaar zelf. Artistieke uitdagingen bestaan er vaak precies in conflicterende houdingen of onderwerpen te verenigen in een uiteindelijke, waarneembare vorm. Conflict lijkt voortdurend de grondslag van creativiteit te vormen. En die observatie is belangrijk, aangezien het deels kan verklaren waarom het kunstenaars moeite kan kosten een breder publiek te interesseren. Om Gombrichs metafoor te gebruiken: ook de kunstenaar lijkt precies iemand die voor bittere chocolade kiest. En waarom zouden we van kunstenaars verwachten met iets op de proppen te komen waar ze zelf niet eens van houden?

The Re’Search (Re’Search Wait’S), 2009-2010 from Ryan Trecartin on Vimeo.

Daphne V. Wiersema, Job van der Schalk en Gerben A. Van Kleef (te verschijnen), ‘Who’s Afraid of Red, Yellow, and Blue? Need for Cognitive Closure Predicts Aesthetic Preferences,’ Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts. 

Ernst H. Gombrich
Ryan Trecartin, THE RE'SEARCH (RE'SEARCH WAIT'S), 2009-2010. HD Video, 40:09 min. (Image courtesy the artist and Elizabeth Dee, New York)