Verdwalen met de kaart in de hand

Mischa Andriessen

De kunstenaar Roman Opalka schildert sinds 1965 opeenvolgende getallen. Ooit begonnen bij 1, 2, 3, 4 en verder verschijnen nu getallen op het doek die nauwelijks nog uit te spreken zijn. Inmiddels zijn zij ook nauwelijks nog zichtbaar, omdat Opalka jaarlijks één procent witte verf aan de zwarte achtergrond toevoegt. De in het wit geschilderde getallen zullen uiteindelijk tegen de achtergrond wegvallen.

Zo’n manische benadering van het metier roept automatisch vragen op over de psychologie van het werk. Alleen al de vraag waarom iemand aan dergelijke sisyfusarbeid begint. Deze manier van werken heeft echter ook een problematiek van een geheel andere aard. Wie de reeksen van Opalka ziet, vraagt zich af of de kunstenaar zich in al die jaren nooit eens verteld heeft. Wat dit monomane concept zo fascinerend maakt, is dat het feilbaar is. Een computer kan dit werk moeiteloos aan, maar bij de mens kan de uitvoering op een mislukking uitdraaien. Eén verkeerde doornummering en het project heeft zijn zuiverheid verloren. De menselijke onvolmaaktheid komt in de ten doel gestelde precisie ongenadig duidelijk naar voren. Wat het werk van Roman Opalka daarbij extra bijzonder maakt, is dat hij zijn alles bepalende basisidee overtuigend vorm heeft kunnen geven. Het concept is een toegevoegde waarde aan het beeld en niet andersom.

Eén van de tekeningen die Robbie Cornelissen in Galerie Maurits van de Laar exposeert heet Ontelbaar. Het is, zoals veel van zijn werken, tamelijk groot van omvang. Omdat Cornelissen beschikt over wat ik een manisch handschrift zou willen noemen, werkt dat formaat erg spannend. Zijn tekeningen suggereren namelijk ‘aus einem Guss’ tot stand gekomen te zijn, hetgeen gezien de grootte van de tekeningen bijna onmogelijk is. In de ogenschijnlijk in grote haast getekende getallenreeksen op Ontelbaar verschijnen al dan niet opzettelijk architectonische vormen die bijvoorbeeld aan een labyrint doen denken.

Anders dan Opalka die aan het proces van het eeuwig doortellen een mythologische of filosofische connotatie verbindt, lijkt Cornelissen vooral in de beeldende mogelijkheden van getallen geïnteresseerd. Een werk als Ontelbaar komt daardoor dicht in de buurt van de kunst zoals de Zero-beweging en met name Jan Schoonhoven die voorstond. Aan de andere kant tekent Cornelissen natuurlijk niet voor niets getallen, net zo min als het werk zomaar Ontelbaar heet. Robbie Cornelissen zoekt enerzijds duidelijk naar de verbeelding van een idee. Anderzijds is hij ook de spontane kunstenaar die tijdens het tekenen tot een voorstelling komt. Zijn werk De Gymzaal is daar een treffende illustratie van. Cornelissen exposeert een aantal tekeningen van fictieve gebouwen zoals De Wachtkamer en De Oude Bibliotheek die een beklemmende Kafkaëske sfeer uitademen. De Gymzaal past in die serie omdat het dezelfde vervreemdende ruimtelijke werking heeft, maar waar de andere tekeningen geheel van mensen ontdaan zijn, duikt in De Gymzaal ineens een Spiderman-achtige figuur op. Een dergelijke inconsequentheid kan op verschillende manieren worden uitgelegd en ervaren. Voor de één is het een brevet van onvermogen, voor de ander getuigt het juist van een sterke persoonlijkheid. Het staat de kunstenaar natuurlijk vrij om zich aan de zelf opgelegde spelregels te onttrekken, al loopt hij daarmee wel het gevaar dat de toeschouwer hem minder serieus neemt als het spel niet zo ernstig wordt gespeeld. Voor mij is die onvoorspelbaarheid tegelijkertijd aanlokkelijk en afstotend. Daarmee is het werk in elk geval intrigerend.

De behoefte stelling te nemen ten opzichte van Cornelissens grilligheid, wordt aanzienlijk vergroot doordat Galerie Maurits van de Laar tegelijkertijd werk van de jonge kunstenaar Marc Nagtzaam tentoonstelt. Hun beider werk heeft veel raakvlakken, maar Nagtzaam is een kunstenaar met een heel ander temperament. Tegenover de flamboyante, tamelijk literaire tekeningen van Cornelissen stelt hij veel soberder werk dat strikter conceptueel is. De geëxposeerde tekeningen zijn heel consequente uitwerkingen van een beeldend idee. Omdat het formaat van zijn tekeningen maar een fractie is van dat van Cornelissens werk, zou je kunnen verwachten dat zij er tegen weg zou vallen, maar dat gebeurt gelukkig niet. Het knappe van de tentoonstelling is dat, hoewel het werk van beide kunstenaars sterke verwantschap vertoont, je toch haast automatisch naar één van de twee getrokken wordt.

Net als Cornelissen zoekt Nagtzaam het spanningsveld tussen het geometrische en het organische op. Ook zijn manier van werken is zo arbeidsintensief dat hij haast maniakaal te noemen is. Wat Nagtzaams werk zo anders maakt, is het ontbreken van de speelsheid die zo kenmerkend is voor Cornelissens fantasierijke benadering. Daarnaast is Nagtzaams werk minder duidelijk getekend. De ragfijne patronen op sommige tekeningen lijken sterk op de achterkant van een borduurwerk. Eén van de spanningsvelden die hij met zijn werk weet te creëren, is dat de toeschouwer moeite heeft te ontdekken of het werk met de hand of door de computer is gemaakt. De tekeningen ontlenen hun kracht vooral aan de paradox van het schematische en het handmatige. Cornelissens Ontelbaar is onmiskenbaar met de hand getekend; bij Nagtzaams werk moet je vaak heel goed kijken om te zien hoe ze tot stand gekomen zijn. Dat geeft de sterkste werken een intrigerende vanzelfsprekendheid. In deze tentoonstelling zijn dat vooral de tekeningen in kleur. Bij andere tekeningen wil het concept echter nog wel eens te veel op de voorgrond treden. Dat komt bijvoorbeeld in de serie One of Six tot uiting. Voor die serie trok Nagtzaam een tekening van witte strookjes op een zwarte achtergrond over op een transparant, dat hij vervolgens in vier gelijke stukken verdeelde. Door de verschillende tekeningen op verschillende manieren over elkaar te leggen, creëerde hij een serie van vijf tekeningen. De nieuwe vormen die uit deze variaties op een thema zijn ontstaan, zijn echter vooral interessant als je als toeschouwer bekend bent met de methode waarmee ze gemaakt zijn.

Behalve tweedimensionale tekeningen toont de galerie ook Cornelissens tekenfilm Het Grote Geheugen. De daarin gebruikte tekening De Oude Bibliotheek toont een interessante gelijkenis met de ontwerpen die de achttiende-eeuwse Franse architect Étienne-Louis Boullée voor bibliotheken heeft gemaakt. Boullée ontwierp een gigantisch grote bibliotheek waar aan weerskanten van de op de Stoa geënte hal meters boeken een fraai ritmisch patroon in de ruimte teweeg zouden brengen. De overweldigende ruimte stond symbool voor de grootsheid van de menselijke kennis en kunde. Helaas waren Boullées ideeën destijds volledig onuitvoerbaar. In de tekenfilm gaan de tekeningen van Cornelissen de confrontatie aan met de driedimensionale animaties. Het interessante daarvan is dat niet alleen nieuwe mogelijkheden van dit werk zich aandienen, maar dat ook oude, onuitvoerbare ideeën ineens levensvatbaar blijken te zijn. Boullées megalomane fantasieën zouden nu wel (al was het maar in een animatiefilm) verwezenlijkt kunnen worden. Dat onopzettelijk tegelijkertijd vooruit- en terugwijzen, maakt Het Grote Geheugen een ronduit intrigerend werk. Meer dan de tekeningen slaagt de film erin de speelsheid en verbeeldingskracht ten volle te benutten. Het manische aspect wordt door de bewegende beelden dusdanig versterkt dat het naar hoger plan wordt getild en niet louter concept of idee blijft. Het Grote Geheugen is een werk waarin je je als toeschouwer kunt verliezen en niet één waarin de kunstenaar zich in een gedachte verliest en met de kaart in de hand verdwaalt.

Robbie Cornelissen, Marc Nagtzaam, t/m 19 maart 2006

Galerie Maurits van de Laar, Herderstraat 6, Den Haag