Een Papieren Monument Voor De Papierlozen is een kunstproject opgezet door Domenique Himmelsbach de Vries ter promotie en steun aan ongedocumenteerde vluchtelingen in Nederland. Dit project groeide uit tot een samenwerking met negentien kunstenaars die portretten in houtsnede maakten van vluchtelingen van de actiegroep We Are Here.
De portretten, geprint als posters, zijn gebundeld tot een krant en verspreid door de straten van onder andere Amsterdam, Brussel en Londen om meer zichtbaarheid en aandacht te genereren voor de precaire positie van vluchtelingen. Iedereen die zich bij deze groep betrokken voelt, wordt opgeroepen om de posters te plakken in de openbare ruimte. Het doel is zoveel mogelijk stadsbewoners te bereiken en te herinneren aan deze groep mensen die leven in anonimiteit en onzekerheid. Naar aanleiding van dit project gaat Liza Swaving in gesprek met Himmelsbach de Vries over sociaal engagement, activisme en kwetsbaarheid in kunst en erfgoed.
Poëtisch engagement
Liza Swaving: Wat was de aanleiding om Een Papieren Monument Voor De Papierlozen te maken?
Domenique Himmelsbach de Vries: In 2013 deed de actiegroep We Are Here een oproep aan kunstenaars om zich op creatieve wijze in te zetten voor vluchtelingen. De polarisatie rondom het vluchtelingenvraagstuk had ik eerder aangekaart met een project getiteld Asielzoekers zijn Okay uit 2007 en zocht al een tijd naar een vervolg daarop.
Ik bood We Are Here een lichtbord aan in de vorm van de Nederlandse vlag met daarop de tekst Asielzoekers zijn Okay om op de gevel van de Amsterdamse Vluchtkerk te plaatsen. Het werd te ambivalent gevonden in haar boodschap. Binnen activisme is weinig ruimte voor ambivalentie: hun boodschap is dualistisch, er is goed en er is kwaad. Ik wilde niet in dit oppositioneel denken terecht komen maar doen waar ik als kunstenaar goed in ben, sociale bruggen bouwen en inspireren tot poëtisch engagement. Zo ontstond het idee voor een workshop portret maken in houtsnede, bedoeld als een expressieve activiteit met en voor de vluchtelingen. Dit bleek heel moeilijk door de zware omstandigheden. De groep stond onder enorme psychische druk en concentratie voor het leren van de techniek en het maken van elkaars portretten was vaak lastig op te brengen. Toch had ik het visioen dat die portretten in de stad moesten hangen en gezien moesten worden. Daarom heb ik een groep kunstenaars gevraagd me te helpen. Samen hebben we 60 vluchtelingen geportretteerd.
Ondanks dat het project is gefaald als workshop waarin de vluchtelingen hun creativiteit kwijt konden, is het wel geslaagd als hommage aan deze groep. De portretten gaan specifiek over ongedocumenteerde vluchtelingen, binnen een grotere context over mensen die tussen wal en schip vallen, over buitenstaanders. Het naar buiten brengen van een lelijk verhaal in de maatschappij door middel van een poëtisch medium, als een Paard van Troje.
De straat als medium
LS: Kunst heeft het vermogen kritische reflectie op maatschappelijke thema’s te bevorderen, soms draagt het oplossingen of alternatieven aan voor hoe we met elkaar kunnen samenleven. Maar veel van de kunst die dat poogt te doen, hangt in een museum of galerie, of ligt in een depot. Dat zijn plekken waar de sociale demografie vaak homogeen is en je niet veel verschillende groepen bereikt. Zie je de straat als medium?
DHV: Ja, de straat is een belangrijk medium voor mijn werk. Het is een overgangsruimte tussen privé en werk, door daar iets in te plaatsen intervenieer ik in de dagelijkse gang van zaken. Ik bereik zo veel verschillende groepen en gemeenschappen. Mensen fotograferen mijn werk en gebruiken het letterlijk om op hun leven – maar ook op grote onderwerpen als troost, neoliberalisme, eenzaamheid of migratie – te reflecteren. Via de straat wordt het werk bovendien makkelijk verder verspreid, onder andere online. Kunst komt minder hard aan wanneer je het verwacht, zoals in een expositieruimte. Ik wil mensen wakker schudden. De straat is de perfecte plek voor een aha-erlebnis, een plotselinge openbaring.
Begrenzen van een sociaal kunstwerk
LS: Een Papieren Monument Voor De Papierlozen beweegt zich door heel uiteenlopende contexten en heeft verschillende gebruikers die actief leven geven aan het werk. Het knippen, plakken en verwijderen van de posters is een continu en performatief proces waarin verschillende krachtvelden invloed uitoefenen op wat zichtbaar blijft en wat weer aan het zicht wordt onttrokken. Het lichaam speelt hierin een cruciale rol. Tijdens het illegaal plaatsen van de posters neemt het lichaam een activistische maar ook kwetsbare positie in door handelingen te verrichten die strafbaar zijn. In die zin is het werk te beschouwen als een performance van burgerlijke ongehoorzaamheid. Tegelijkertijd zijn er andere lichamen die de posters weer verwijderen. Ook deze handelingen van censuur en eliminatie worden onderdeel van het werk. Waar stopt het werk, wat zijn de grenzen? Hoe zou een museum het bijvoorbeeld kunnen verzamelen en presenteren?
DHV: Goeie vraag. Met mijn werk onderzoek ik spanningsvelden in de samenleving en probeer ik zoveel mogelijk partijen actief in het debat te betrekken. Die spanningsvelden en debatten hebben heel veel verschillende probleemeigenaren. Soms documenteer ik de reacties, bijvoorbeeld als het werk wordt beklad of weggescheurd. De vrouwelijke portretten bevatten vaak religieuze elementen, zoals een hoofddoek of een sieraad met een religieus symbool. De gezichten worden dan soms weggekrast, als een vorm van iconoclasme. Als ik dit tegenkom, maak ik er een foto van. Reacties of foto’s van nieuwe posterplakacties deel ik op de Paper Monument Facebookpagina zodat het voortleven van het project in verschillende contexten zichtbaar is en gedocumenteerd wordt. Mijn workshops en lezingen beschouw ik ook als onderdeel van mijn werk. Is het aan mij om al die contexten te verzamelen? Wat is mijn werk als kunstenaar? Plaats ik het werk, veroorzaak ik de provocatie en laat ik het dan los? Op deze vragen heb ik nog niet echt een antwoord.
Kwetsbaarheid
LS: Voel je je weleens kwetsbaar in je sociaal engagement?
DHV: Ja, zeker. Ik heb bijvoorbeeld een keer een buurtverbindend project gedaan in opdracht van een woningbouwvereniging in Haarlem wat resulteerde in een Monument voor Prima Mensen, waarvoor buurtbewoners hun eigen helden konden aandragen. Een lastig project omdat ik een buitenstaander in de wijk was en moeilijk contact kreeg met de bewoners. Het lukte om het project van de grond te krijgen omdat ik een aantal bewoners bereid vond om ambassadeur van het monument te worden. Elke plek in de buurt was politiek beladen. Uiteindelijk is het monument gaan fungeren als jongerenhangplek – niet bepaald een ‘buurtverbindend’ element in een wijk. Het was een behoorlijk complex proces en ik voelde me erg kwetsbaar.
Tegelijkertijd is dat een onderdeel van mijn praktijk. Ik wil mensen die buiten mijn netwerk staan bereiken en in gesprek gaan met mensen met andere overtuigingen, waarden en achtergronden. Ik wil breken met mijn gevoel van sociaal toeschouwerschap en vanuit een participatieve positie onderzoeken en bevragen wie ‘de ander’ in onze maatschappij is. Dat impliceert een bepaalde kwetsbaarheid. Voor mij is dat heel waardevol. Onlangs gaf ik een workshop aan jongeren in de schuld. Dat zijn heel precaire groepen die vaak somber zijn over hun toekomst. Samen oefenen we met ‘vraagstukken omdraaien’: hoe kun je een rijk leven hebben en avonturen beleven zonder veel geld te hebben?
LS: Wat is in dat geval het verschil tussen een maatschappelijk werker en een kunstenaar?
DHV: Ik denk dat je als maatschappelijk werker bezig bent met een probleem oplossen, met structuur geven, met faciliteren. Terwijl ik als kunstenaar probeer te inspireren en mensen mee te nemen in een wereld waarin verandering mogelijk is. Ik wil mensen in hun kracht brengen en aanzetten om dingen te gaan doen, om zich trots te voelen op wat ze kunnen en waar ze vandaan komen. Artistieke verbeeldingskracht en creativiteit zijn daarbij belangrijke ingrediënten.
LS: Je stelt met je werk een daad in de publieke sfeer, zet je in om maatschappelijke verandering teweeg te brengen, en je opereert meestal buiten een institutioneel kader. Er zijn veel raakvlakken met politiek activisme. Zie je jezelf als activist?
DHV: Ja en nee. Ik heb vroeger veel demonstraties bijgewoond, ik heb gekookt met weggegooid voedsel om een verhaal over overconsumptie en productie te vertellen. Punk, activisme en creatieve chaos, daar kom ik vandaan. Dogmatisme schrikt me af: als activist is het moeilijk om de nuance en de ambivalentie te omarmen, als kunstenaar kan dat wel. Ik wil niet bijdragen aan polarisatie. Boosheid kan zeker een kracht zijn om uit te putten, maar het brengt je ook in conflict en daarmee kan al je energie opgaan in confrontaties met autoriteiten. Daarom zoek ik naar een andere strategie. Ik wil een ontmoetingsruimte creëren. Ik wil geen antwoord bieden maar een vraagteken opwerpen. Ik wil meer begrip voor verschillende perspectieven creëren en handvatten bieden om gepolariseerde vraagstukken bespreekbaar te maken. Uitgaan van een vijandbeeld helpt daar niet bij.
Ben jij een activist?
LS: Ik ben geen activist, maar voel me wel betrokken bij veel van de onderwerpen waar activisten voor strijden. Mijn betrokkenheid bestaat uit scherp luisteren en dan een podium bieden aan de verhalen die ik heb gehoord, liefst in samenwerking met de stakeholders van deze verhalen. Ik richt me vooral op verhalen waarin alternatieve perspectieven op de geschiedenis worden gegeven of waarin gemarginaliseerde groepen een stem krijgen.
Ongemakkelijk erfgoed en het museum als contact zone
DHV: Ligt in het verlengde hiervan dat je het belangrijk vindt dat vluchtelingenerfgoed wordt verzameld en geconserveerd? Hoe zie je dat voor je?
LS: Wat ik zou willen is dat musea meer aandacht besteden aan ongemakkelijk en gepolariseerd erfgoed. Dat museumcollecties niet alleen een residu vormen van de glorierijke momenten in de geschiedenis, maar ook van de geschiedenissen van trauma en pijn. Dat er ruimte is voor onderwerpen die moeilijk te bespreken zijn en die veel verschillende emoties losmaken.
De vluchtelingencrisis is precies zo’n onderwerp. Hoe willen we ons deze herinneren, welke stemmen willen we hoorbaar maken? En hoe kunnen we transhistorische en transculturele verbindingen leggen met bestaande collecties, zodat er vanuit een breder perspectief een verhaal verteld kan worden over worteling en ontworteling? Met vluchtelingenerfgoed bedoel ik overigens niet alleen objecten en verhalen die vluchtelingenperspectieven representeren. Ook de uitwisselingen met andere groepen in de maatschappij – zoals kunstenaars, activisten en politici – zouden bij het verzamelen van vluchtelingenerfgoed in beschouwing moeten worden genomen. Het is misschien controversieel, maar wat mij betreft horen ook de anti-vluchteling en racistische geluiden daarbij. Niet om ze te ondersteunen, maar wel om hun aanwezigheid te erkennen en te problematiseren. De tentoonstelling Angezettelt (Deutsches Historisches Museum, 2016), waarin antisemitische en racistische stickers uit de periode 1880-heden werden getoond, is daar een sterk voorbeeld van. De tentoonstelling nam een helder standpunt in tegen racisme en xenofobie en maakte duidelijk hoe catastrofaal de gevolgen van deze tendensen in de maatschappij kunnen zijn – ook als waarschuwing voor de toekomst. De tentoonstelling was transparant over zijn politieke stellingname. Dat is een stuk opener en geëngageerder dan de manier waarop veel Nederlandse musea zich presenteren: als neutrale bewaarplaatsen voor erfgoed en cultuur, waar politieke vragen en kwesties worden vermeden of verbloemd.
DHV: Ik heb zelf een niet-institutioneel paar hersenen. Een creatieve ‘Unabomber’, die eigen ruimte creëert en intervenieert. Maar ik zie ook zeker de noodzaak van het instituut als aanjager van innovatieve ideeën en het tonen van inclusieve en alternatieve geschiedenissen. Jij voelt je verbonden met de outsider en het marginale, dat wil je graag een plek geven in het instituut. Zie je het als een taak van het instituut om inclusieve geschiedenissen te schrijven?
LS: Zonder meer. Musea zouden zich duurzaam moeten verbinden aan het schrijven van inclusieve geschiedenissen, in al hun activiteiten en samenwerkingsverbanden. Jij noemde al dat je met je projecten een ontmoetingsruimte wilt creëren. Antropoloog James Clifford introduceerde in 1997 een vergelijkbaar concept: het museum als contact zone, waar verschillende groepen, geschiedenissen en belangen met elkaar in contact en conflict kunnen komen. Een fysieke en mentale ruimte waarin culturele verschillen kunnen worden gearticuleerd buiten de binaire opposities die de (koloniale) geschiedenis voortbracht. Dit is een concept dat vooral in volkenkundige musea weerklank heeft gevonden, maar ook voor kunstmusea relevant zou kunnen zijn als uitgangspunt voor het schrijven van inclusieve geschiedenissen. Musea zijn echter plekken met een sterke neiging tot categorisatie en classificatie, stabilisering en fixatie – patronen die culturele verschillen juist bestendigen in plaats van bevragen. Waarom noemen we vormgegeven objecten in collecties van kunstmusea bijvoorbeeld ‘design’ terwijl we ze in volkenkundige musea ‘etnografica’ of ‘materiele cultuur’ noemen? Achter deze (historische) instrumenten van waardering en classificatie schuilt een hiërarchische blik op culturen. Het is noodzakelijk om binnen die classificatietirannie ruimte te scheppen voor de fluïditeit, speculatie en toegankelijkheid die een contact zone vereist.
DHV: Ik vind het Van Abbemuseum daarin een voortrekker. Zij zijn toegewijd aan het creëren van ontmoetingsplekken waar mensen met elkaar in dialoog gaan over politieke en sociale kwesties, en doen dat op een vernieuwende manier. Bijvoorbeeld door de wijk in te gaan, in plaats van mensen naar het museum te trekken. Een contact zone buiten de muren van het instituut.
LS: Dat biedt zeker mogelijkheden. Het is wel de vraag: als het instituut buiten haar muren treedt, leidt dat dan automatisch tot de-institutionalisering en inclusiviteit? Je kunt ook buiten je muren treden en nog steeds een fort zijn. De grondgedachte is misschien goed, maar hoe laat je het werken in de praktijk? In hoeverre zijn instellingen bereid om hun autoriteit en macht te delen? En wat staat er tegenover wanneer participanten uit de wijk hun kennis delen met het instituut, wat bied je hen in ruil daarvoor? Dat blijft een uitdaging.
Liza Swaving is junior conservator bij het Textielmuseum. Voorheen werkte ze als curator bij het Tropenmuseum en als programmamaker bij Research Center for Material Culture.
Meer informatie over Een Papieren Monument Voor de Papierlozen kan worden gevonden op www.himmelsbach.nl of www.Facebook.com/apapermonument