Mijn medestudenten en docent staan met zowat met hun neuzen tegen de muur geplakt. Iedere les begint met de gevreesde peer critique, waarbij we de tekeningen van de afgelopen week ophangen en we elkaar goedbedoelde en minder goedbedoelde adviezen geven. We nemen onszelf en de tekenkunst uiterst serieus, en dus worden de designbrillen op de voorhoofden gezet en staren we naar delicate penlijntjes en minitieuze potloodstipjes tot we scheel kijken. Na een uur zijn mijn tekeningen aan de beurt. Ik heb er tot diep in de nacht met m’n tong tussen mijn tanden op zitten ploeteren. “Het is goed dat je je werk af hebt”, zegt mijn docent na een lange stilte. “Maar eigenlijk is het té af.”
De tentoonstelling van het Tekenkabinet in het Amsterdamse Nieuw Dakota leest als een peer critique. De verscheidenheid van het werk en de simpele manier van presenteren doen wellicht onbedoeld denken aan beoordelingen in academie-lokalen. Op het eerste gezicht lijkt het een allegaartje; verschillende formaten, materialen en stijlen hangen kriskras door elkaar. Sommige tekeningen zijn ingelijst, andere hangen met spelden aan de muur. Maar een gemene deler is er wel degelijk: de hedendaagse tekenkunst.
De expositie maakt deel uit van de landelijke tekenmanifestatie Drawing Front en presenteert 85 verschillende Amsterdamse tekenaars. Ieder van hen presenteert hier één werk dat gemaakt is met potlood, pen, inkt, gouache, aquarel, collage, houtskool of krijt op papier. De organisatie spreekt door het maximumformaat van A3 van ‘klein, maar fijn en zeer toegankelijk werk’.
Toegankelijk is het zeker, en uitnodigend ook. Het is verfrissend om een tentoonstelling te bezoeken die technische artistieke vaardigheid zonder verontschuldigingen zo centraal durft te stellen. Het Tekenkabinet is een initiatief van beeldend kunstenaar Manja van der Storm. Vanuit uitvalsbasis Amsterdam kiest ze jaarlijks twee of meer bijzondere locaties om een groeiend publiek kennis te laten maken met een afgewogen selectie werk van professionele tekenkunstenaars. Haar presentatie blijkt inderdaad minder willekeurig dan op eerste gezicht lijkt. Van der Storm spreekt zelfs over een ‘wandvullende compositie’, waarin de verschillende werken op kleur, formaat of thema zijn gerangschikt.
Wat opvalt aan de selectie is de mate van afwerking en de details. De bezoeker kan zowat in de tekeningen kruipen en nog steeds niet alles zien. Zo is op het kleine papier van Stan Klamer met minieme potloodlijntjes een scala aan instrumenten en dieren getekend op een ondergrond van blauwe lijnen en rode stippen. Een waterput zweeft naast een zebra. Een globe deelt een hoek met een kroon, een vogelhuisje en een vlieg. Het werk fascineert alleen al door de concentratie en toewijding waarmee het zo overduidelijk tot stand is gekomen.
Eenzelfde tong-tussen-de-tanden-tekenplezier is te ontwaren in het werk van Bernadette Beunk, wiens delicate potloodlijnen een abstracte 3-D vorm scheppen. Daaroverheen is met rode en zwarte pen een juist heel platte voorstelling gezet, die zich nog het beste laat omschrijven als een combinatie tussen calligrafie en verbind-de-puntjes. Conceptueel interessant wordt het bij Leonie Mijnlieffs Vanitas met vlinder, geschilderd met ossenbloed. De ondergrond van de bloementekening wordt gevormd door een pagina van het instructieboek ‘Handleiding voor het teekenen van bloemen’. Hier wordt de bezoeker ongemakkelijk herinnerd aan de oorspronkelijke rol van de tekenkunst. Want heeft die, nu het zijn functie van voorstudie heeft verloren, nog wel betekenis? Natuurlijk kan het tekenen juist om zijn schetsmatigheid, zijn directheid en informaliteit worden gewaardeerd. De hand van de meester en zijn werkproces zijn immers het meest zichtbaar in de tekening. Persoonlijker dan tekenen wordt het eigenlijk niet.
Echter juist door deze functie heeft de tekenkunst eeuwenlang een lagere plaats ingenomen in de hiërarchie. Organisatoren van het Tekenkabinet, maar ook van andere initiatieven zoals Amsterdam Drawing en het Drawing Centre in Diepenheim, zien zich genoodzaakt de tekenkunst weer te verheffen tot zelfstandige kunstvorm en benadrukken de intrinsieke waarde van de tekening.
De wijze waarop deze tekenemancipatie wordt bevochten is bijzonder. De exclusiviteit die de voorvechters pogen te waarborgen lijkt namelijk vooral ook een zaak van het buitensluiten van voorheen tot de tekenkunst behorende genres, zoals illustratie, strip- en modeltekenen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het tekenen en de kúnst van het tekenen. Alleen ‘eindproducten’ zijn interessant genoeg om te tonen. “Dan kom je toch bij het cerebrale werk uit”, zegt Van der Storm. Ook Nanette Kraaijkamp van het Drawing Centre Diepenheim, die zelf bij het Tekenkabinet exposeert, liet onlangs in de NRC optekenen dat andere domeinen niet thuishoren in Drawing Front. “Als je die gaat betrekken in zo’n tekenkunsttentoonstelling, dan kun je net zo goed zeggen: ik hang een wandje met Sikkens-verfkleuren op als ik een tentoonstelling van schilderkunst maak.” Een sneer naar zowel het tekenen als het schilderen, die bovendien getuigt van een weinig genuanceerde en aanhoudend hiërarchische visie op hun beider rijke traditie.
Opvallend genoeg zijn in de huidige tentoonstelling van het Tekenkabinet de tekeningen die het meest bijblijven juist die werken die de grenzen van het medium opzoeken. De tekeningen die het platte vlak ontstijgen, die uit de muur komen, die gemaakt zijn met onconventioneel materiaal (ossenbloed, nagellak), en de collages met vreemde objecten. Zo zijn in Kate van Harrevelds prachtige, ingetogen Copper Glitzy agaatschijven en boomschors verwerkt. Marianne Lammersen, wiens oeuvre voornamelijk uit sculpturen en installaties bestaat, maakte voor deze expositie de collage Sferen, een versneden tekening van een figuur die omgekeerd aan een stokje hangt. Een verstild en vervreemdend werk, waarvan de originaliteit juist schuilt in de breuk met de regels van het tekenen.
Dat Amsterdam een groot aantal vaardige, originele en bijzondere tekenkunstenaars rijk is moge duidelijk zijn. In het Tekenkabinet in Nieuw Dakota worden ze ingezet om aan te tonen dat tekenen met een grote T bestaat. De tentoonstelling is echter vooral ook illustratief voor de worsteling die gepaard gaat met de emancipatie van de tekenkunst. Met de focus op eindproducten, op ‘af’ en cerebraal werk, wordt een beperkende visie blootgelegd die deze emancipatie niet ten goede komt. Té af, weet ik inmiddels, kan wel degelijk bestaan.
Nationale tekenkunstmanifestatie Drawing Front presenteert in samenwerking met 20 kunstenaarsinitiatieven nog tot en met juni 2016 tentoonstellingen door heel Nederland.
De website van Tubelight loopt op zijn eind. Dus als je artikelen van Tubelight wilt blijven lezen, doe een donatie, en help ons de recensies te redden en een nieuw online platform voor kunstkritiek te bouwen. Lees er meer over hier.
Giften kunnen overgemaakt worden t.n.v. Stichting Tubelight rekeningnummer NL88INGB0001018294 ov.v. ‘Website Tubelight’.