De Prix de Rome heeft de leeftijdsgrens laten varen. De originele leeftijdsgrens van dertig jaar werd vlak na de Eerste Wereldoorlog tijdelijk opgerekt tot 35. In 1961 werd dit de definitieve nieuwe leeftijdsgrens en in 2013 verschoof dit naar veertig. Sinds dit jaar is helemaal niemand meer te oud om de prijs te ontvangen. Twee van de vier genomineerden, Michael Tedja en Jonas Staal, zouden onder het vorige reglement niet mee hebben kunnen doen. De andere twee genomineerden, Ghita Skali en Josefin Arnell, wel. Tedja en Staal werden in een recensie in het NRC genoemd als de grootste kanshebbers. Laat dit een paradox zien in de keuze om de leeftijdsgrens te laten varen? Enerzijds kun je aan een categorie zoals een ‘stimuleringsprijs’ niet zomaar een leeftijd binden, anderzijds is er nu sprake van kunstenaars die zich in een verschillend stadium van hun carrière bevinden en daardoor moeilijker met elkaar te vergelijken zijn.
Voortbordurend op de geschiedenis van de prijs zelf, toont Ghita Skali in haar installatie een deur van de kamers waarin kunstenaars voorheen, afgezonderd van elkaar, hun werkperiode voor de prijs realiseerden. In de deur zit een luik, waar doorheen de kunstenaars werkmateriaal en eten ontvingen. Skali presenteert dit luik als een metafoor voor het ideaal van meritocratie: het idee dat succes behaald wordt door de individuen die het hardst werken. Achter de deur is een stenen muur te zien, de muur die je tegenkomt wanneer je ontdekt dat hard werken niet het enige is dat nodig is om iets te bereiken. In het luik zit een grote keukenrol verstopt, op het papier is een poëtisch en aangrijpend commentaar op meritocratie gedrukt. En toch, de kijker ontkomt niet aan het beeld dat dit een heel letterlijke interpretatie van toegankelijkheid in de kunstwereld is. Daarbij gaat het niet om de eerste vraag die gesteld kan worden: waarom jezelf aanmelden om de prijs te bekritiseren? Het is immers voor kunstenaars geen keuze om aan de hamstermolen van prijzen te participeren, tenzij zij precies de privileges hebben die de stenen muur in eerste instantie al opheft. Waar het wel om gaat is de vraag hoe deze metafoor voorbij deze prijs reikt, hoe zij relevant is voorbij de ruimte waarin die is gepresenteerd. Niet alleen prijzen zijn onderhevig aan het ideaal van meritocratie, het hele systeem van subsidies zou je ook hieronder kunnen scharen. De installatie spitst zich begrijpelijkerwijs toe op de prijs, maar resoneert hierdoor ook niet veel verder door.
Op de muren om de deur heen hangt het werk van Michael Tedja, dichter en beeldend kunstenaar. In 2021 ontving hij de Sybren Poletprijs voor experimentele literatuur en die categorisatie voor zijn poëtica werkt misschien ook wel voor zijn beeldende werk, of is er zelfs onderdeel van. Op de rechterwand is er namelijk (ook) een gedicht te lezen, in een golvende beweging, zo hoog reikend als de muren van het Stedelijk. Vorig jaar was Tedja Writer-in-Residence aan het NIAS (Netherlands Institute for Advanced Study). Hier kwam hij in aanraking met een groep wetenschappers die, in zijn woorden, “de zee aan het redden zijn”. Passend bij die inspiratiebron heet dit werk How to Study the Sea Poetically? Met die vragende houding breekt Tedja de ruimte open voor eigen interpretaties. Hij toont ook een tweede werk, dat zowel aan de muur hangt als in de ruimte staat. Het zijn opnieuw schilderijen, maar nu op elkaar gestapeld waardoor ze een boek worden. Het boek ligt in een zwarte doos, het is afgesloten, onzichtbaar. Alleen de werken die verticaal aan de muur hangen zijn zichtbaar, met binnen één van de kaders een scherm met foto’s van de schilderijen. De combinatie van presentatievormen maakt van Tedja’s presentatie een universum waarin een deel ligt te rusten en waardoor het andere deel, dat op traditionele wijze aan de muur hangt, actiever zichtbaar wordt. Het enkele scherm, in een verder analoge presentatie, creëert een interessant spanningsveld tussen digitaal en analoog, waarbij het digitale een detail is, een heel klein raam naar een andere wereld.
In de volgende zaal is het werk van Jonas Staal te zien, die de video en installatie Empire’s Island toont. De installatie begint met een opengeslagen boek, gepresenteerd op een kussentje in een glazen kubus. Het is het dagboek van Leendert Hasenbosch, de eerste menselijke bewoner van het eiland Ascension in de Atlantische Oceaan. In deze video wordt de geschiedenis en de huidige status van het eiland besproken. Het is een commentaar op de idee van empire: kolonialisme, expansie en de machtsverhoudingen die bepalend zijn voor de huidige wereldorde. De video leest vrij letterlijk als een essay, met hoofdstukken en een klassieke opbouw. Het beeld in de video staat in dienst van dit verhaal en doet in haar netheid en ultra-HD uiterlijk een beetje aan als een presentatie van een nieuw product van een techbedrijf. In combinatie met de uiteenzetting van het verhaal houdt het de kijker op afstand. Het laatste onderdeel van de installatie is een maquette van het eiland dat ingaat op haar huidige status: een leeg eiland met een aantal zendmasten erop. Ascension heeft de juiste ligging voor hedendaagse en toekomstige fenomenen zoals oorlog en luchtvaart. Dat het systeem van kolonialisme ook onze toekomst zal bepalen is evident. Het eiland Ascensionis een interessant voorbeeld van de koloniale wereldorde en koppelt geschiedenissen over mens, natuur en technologie aan elkaar.
In de laatste zaal is de video van Josefin Arnell te zien, een komische camp-horror over buurthuis De witte boei in Amsterdam. Een vampier-projectontwikkelaar probeert een buurt op te kopen om er een spa te beginnen. De vampier wil vissen exploiteren om in de spa te werken. Arnell heeft een interessante manier van omgaan met amateurisme, dat op een komische manier expliciet onderwerp van haar video is, zonder dat dit exploitatief overkomt. Iedere vorm van amateurisme, van acteurs tot script, tot de manier waarop de video is opgenomen, maakt zij expliciet. Niks wordt weggepoetst. Arnell biedt zo een krachtig commentaar op het onderscheid tussen amateur en professional. In een kapitalistische wereld, waar de professionalisering van iedere hobby op de loer ligt, is er niets belangrijker dan je functietitel. In Arnell’s video is dit anders, het is een ode aan de knutselaar. Iets anders dat opvalt aan haar video is de kruisbestuiving tussen de internationale kunstwereld en lokale gemeenschappen. De typisch Nederlandse aspecten van het buurthuis worden met een fris paar ogen bezien, doordat het niet door een Nederlandse maker is gemaakt. Ook deze verhouding wordt op een humoristische manier naar voren gebracht: zelfs het Dunglish (Nederlands-Engels) wordt extra aangezet. Arnell kijkt als relatieve buitenstaander naar de figuren van een kleine Nederlandse gemeenschap en doet dit met zoveel integriteit dat de waardering en schoonheid voor rariteiten voorop komt te staan. Het is indrukwekkend hoe humor in deze video ten koste gaat van niemand en het mogelijk maakt om een heldere aanklacht te maken tegen gentrificatie. De jury (bestaande uit Ann Demeester, Ahmet Polat, Robbert Roos, Femke Herregraven en Christina Li) moet voor een moeilijke keus hebben gestaan toen hen gevraagd werd om uit dit zeer diverse werk een winnaar te kiezen. Uiteindelijk werd de prijs uitgereikt aan Jonas Staal, die door de jury werd geprezen om zijn compromisloosheid, gelaagdheid en de solide kwaliteit van zijn werk. De waardering die de jury uitsprak voor de nieuwe stap die hij binnen zijn eigen werk heeft gezet, laat ook zien dat er onder het nieuwe reglement nieuwe vragen naar voren zijn gekomen over wie er met deze prijs gestimuleerd wordt. Geen kunstenaar is te jong of te oud om aangemoedigd te worden met het prijzengeld en wellicht kan onder het nieuwe reglement een nieuwe groep kunstenaars hier aanspraak op doen.
Emma van Meyeren is een auteur en onderzoeker. Haar essaybundel Ook ik ben stukgewaaid verscheen in 2020. Zij promoveert op taalexperiment in het proza van Astrid Roemer.