Heeft de huid een geheugen? Kan ze zich aanrakingen van lang geleden herinneren, herkent ze liefkozingen van de vorige dag? Weet ze nog hoe het voelde, lang geleden: de papieren handen van een oude vrouw, haar slappe zachte wangen? Misschien hult ze zich weer in kippenvel bij het oproepen van die oude sensaties, wordt ze langzaam warm en bloost ze bij het hervoelen van voorbije intimiteit.
In de nieuwste films van Judit Kurtág (Hongarije, 1975), Métalogue I en II (beide 2005), gaat het lijf op ontdekkingsreis. In vertraagde en dromerige zwartwitbeelden voeren twee mensen een langzame dans uit, in de ene film op doodse stilte, in de andere op muziek van de Hongaarse componist György Kurtág – de grootvader van de kunstenaar die vaak meewerkt aan haar films. Vel schuurt langs vel, lichamen veranderen in abstracte landschappen en wezens met twee hoofden en een heleboel ledematen. Kurtág laat beelden in elkaar overlopen, toont laag over laag over laag. Steeds weer zoomt ze in op handen en vingers, de vertegenwoordigers van de tastzin. Haar modellen hebben hun ogen gesloten of leggen hun handen over elkaars gezicht. Hoewel je als kijker de films van Kurtág juist alleen máár door middel van je ogen (en je oren) kunt ervaren, lijkt het alsof je huid voelt wat de kunstenaar bedoelt.
De werken zijn te zien bij Galerie Diana Stigter in Amsterdam, samen met die van Anne Wenzel (Duitsland, 1972) en Dieuwke Spaans (Nederland, 1973). Different Shades of Grey heet de expositie en die titel slaat zowel op vorm van de kunstwerken, die nou niet direct opvallen door hun felle kleurgebruik, als op de inhoud. Hier heersen, in verschillende gradaties, gevoelens van melancholie, verval en onheil. Die gevoelens uiten zich voornamelijk door middel van het menselijk lichaam in allerlei soorten gedaantes.
Het begin is zacht, hoopvol misschien wel. In de films van Kurtág heeft de mens totale controle over zijn lichaam. Een vrouw rolt in slow motion van een stapel matrassen af, maar ze doet dat omdat ze dat wíl doen, niet omdat ze valt of door iemand wordt geduwd. Haar lijf is dat van een danser, welke onmogelijke bochten het ook neemt, hoe vaak het ook valt, het blijft altijd heel. Hoe anders is het lichaam dat Dieuwke Spaans – al vele jaren – aan de kijker presenteert. In haar nieuwste manshoge tekeningen en in prachtige kleine en grotere collages (de eyecatcher van de uitnodigingskaart werd helaas al door zijn nieuwe eigenaar meegenomen) veranderen ‘volmaakte’ fotomodellen en Hollywoodsterren in nachtwezens met lege blikken en carnavaleske feestvierders. Ze nemen het, met skeletten als hoofden en hun bovenlijven in kanten bruidskleding gehuld, op tegen indrukwekkend gespierde paarden en agressieve wolven. Hebben deze uitgebeende lichamen nog macht over zichzelf? Nog net, of misschien net niet meer. Anders dan de danserslichamen van Kurtág lijken die van Spaans te worden geregeerd en gedreven door demonische krachten en seksuele lusten, die ervoor zorgen dat het lijf weliswaar overleeft, maar tegelijkertijd onbeheersbaar is. Hier zijn het niet hooguit twee zintuigen die worden aangesproken, hier staan alle sensoren wijd open, kunnen alle prikkels van buitenaf vrijelijk naar binnen stromen.
Dat moet eens misgaan natuurlijk. En dat gebeurt dan ook. Wat bij Spaans balanceert op het randje van de afgrond, dondert in het werk van Anne Wenzel halsoverkop het ravijn in. In Putting things in perspective (1997), een wat oudere installatie van Wenzel, is het weliswaar niet het menselijk lichaam dat in duigen valt, toch wordt hier al snel duidelijk dat alles stuk kan wanneer de beheersing is verdwenen. Op de grond midden in de galerie ligt een berg kapot gegooide voorwerpen, die werden gegoten in klei. Serviesgoed, flessen afwasmiddel, hamers, broden, Maria-beeldjes, paprika’s, strijkijzers: hier ligt geen lichaam maar een léven in scherven. Het is de opmaat voor een nog zwarter scenario. Zwart Meisje (2003) is een beeld van donker keramiek die als lava naar de grond druipt, waar ze zich verzamelt in bellen en klodders. Dit kleine lichaam smelt voor je ogen, het is alsof het slechts bestaat uit een omhulsel dat van binnenuit langzaam wordt opengebroken door vloeibare massa. De linkerkant van haar gezicht is al gebarsten, hier komt het naar buiten, klontert het samen tot een homp die al bijna net zo groot is als haar hoofd. Haar vingers gaan over in de stroken van haar rok en sijpelen naar beneden. Nog even en er is niets meer van dit lichaam over. Hier is alle controle verdwenen.
DIFFERENT SHADES OF GREY, Judit Kurtág, Dieuwke Spaans, Anne Wenzel
t/m 25 februari 2006
Galerie Diana Sigter, Elandsstraat 90, Amsterdam