De uit Denemarken afkomstige Martha Hjorth Jessen (1983) studeerde vorig jaar succesvol af aan de Gerrit Rietveld Academie: zij won de jaarlijkse GRA prijs voor beeldende kunst waarbij de jury met name de gelaagdheid en de actualiteit van haar werk prees. Sindsdien leeft Jessen van expositie naar expositie. Nu, bijna een jaar later, blikt ze terug: “Ik heb voor het eerst sinds mijn eindexamen geen deadlines meer en dat is een heel fijn gevoel. Nu wordt het tijd om mijzelf eens te onderzoeken, om erachter te komen wie Martha eigenlijk is.”
Naar eigen zeggen is Jessen van oorsprong een echte tomboy: al van kleins af aan doet zij dingen die “meisjes niet horen te doen,” zoals het helpen van haar grootvader, een vioolbouwer, in zijn atelier. Tegenwoordig voelt zij zich in beide uitersten goed thuis: in de werkplaats met beschermende kleding en handschoenen en in die andere wereld van de kunst, van openingen, hoge hakken en nagellak.
Een dergelijke dualiteit is ook terug te vinden in haar werk, waarin een krachtige, symbolische beeldtaal wordt gecombineerd met een zeer persoonlijke, kinderlijke fantasie. Zo is Jessen bijvoorbeeld gefascineerd door modernistische architectuur: aan de ene kant staan dergelijke gebouwen voor macht, kapitalisme, een overwinning van de mens op het materiaal en de zwaartekracht. Aan de andere kant is ieder gebouw in essentie ook een huis, dat gezien kan worden als symbool voor het lichaam, een plek waar de ziel in verborgen ligt en beschermd wordt.
Architectural Recalibration, het werk waarmee zij de GRA prijs won, bestaat uit een aantal herkenbare modernistische gebouwen die uit touwtjes en ijzerdraadjes zijn opgetrokken. De gebouwen worden aan één punt omhoog gehouden en een eenvoudig automatisme vouwt hen in elkaar, waardoor ze ondergedompeld worden in een bak groene zeepsop. Wanneer de gebouwen weer overeind worden getrokken, bestaan ze uit glimmende zeepbellen die doen denken aan de gigantische glazen gevels waaruit modernistische architectuur vaak bestaat. Langzaam, een voor een, spatten de ramen uit elkaar. Het mechanisme laat de constructie nogmaals zakken en alles begint weer van voren af aan.
Het werk ontving veel lof omdat het de ideale visuele uitwerking van de kredietcrisis zou zijn. De modernistische structuren staan symbool voor het kapitalistische systeem dat door de crisis (als een zeepbel) uiteen is gespat. In werkelijkheid was Jessen al lang voor de crisis bezig met een onderzoek naar het gebruik van zeepsop als materiaal. Het feit dat haar werk in de context van de kredietcrisis wordt geplaatst, vindt ze niet erg. Dat een kunstwerk betekenis kan krijgen door gebeurtenissen die losstaan van de intenties van de maker ervaart zij juist als interessant.
Haar gebruik van zeepbellen is ontstaan vanuit een kinderlijke fascinatie –
wat eigenlijk altijd het beginpunt is van een nieuw werk voor Jessen – en daarin staat de zeepbel symbool voor het verdwijnen van mooie dingen. In Architectural Recalibration – Fase 2, een vervolg op het eerdere werk, heeft Jessen de herkenbare structuren losgelaten en een eigen architectonisch model gebruikt. “Bij de eerste versie zat ik vast aan de verhoudingen van de gebouwen en het geheel had daarom iets weg van een maquette. In Architectural Recalibration – Fase 2 wilde ik meer openheid in de structuur.”
In haar zoektocht naar een meer universele en tegelijkertijd originele architectonische structuur is Jessen in het bijzonder geïnspireerd door het Russisch constructivisme. Een vergelijking met Vladimir Tatlins Monument voor de Derde Internationale ligt dan ook voor de hand. Beiden ontwerpen zijn een visualisatie van het onmogelijke, structuren die symbool staan voor een bepaald idealisme maar allesbehalve praktisch of realistisch zijn. Net als Jessen bouwde Tatlin zijn monument op uit eenvoudige geometrische figuren die de openheid van het geheel moesten benadrukken. Daarentegen wilde Tatlin zijn toren wel realiseren, terwijl Jessens Architectural Recalibration – Fase 2 niet bedoeld is om de wereld van de fantasie ooit te verlaten.
Het is de kinderlijke nieuwsgierigheid van Jessen die het publiek bindt aan haar werk. Alsof zij het kind dat in iedereen schuilt weet aan te spreken. Haar bijzondere materiaalgebruik toont tegelijkertijd hoe kwetsbaar de fantasiewereld van een kind kan zijn. Net als in een droom kan je er ineens uit ontwaken. Vragend naar haar nieuwste kinderlijke fascinaties is er duidelijk een glimlach op haar gezicht te bespeuren, waarop tegelijkertijd valt af te lezen dat zij die niet prijs geeft: “Die zijn nog niet klaar en zouden, als ik ze nu vertel, als een kaartenhuis in elkaar storten.”