Kunst of lantaarnpaal

Floor Tinga
Merijn Bolink, MAN EN SCHAAP (2003)

Tijs van den Boomen schreef eens: ‘Het grootste bezwaar van kunst in de openbare ruimte is de onveranderlijkheid. Natuurlijk is een goed kunstwerk gelaagd en zet het je een paar keer op een ander been, maar ook dat houdt een keer op en dan hoort het definitief tot het straatmeubilair. Mooi of niet.’

Wanneer ik van mijn huis naar het station fiets – hemelsbreed niet meer dan een kilometer- passeer ik minstens acht beelden. Van figuratieve beeldhouwwerken geïntegreerd op brugpijlers en gevels, tot abstracte bronzen op sokkels. Nu kan ik al deze beelden direct voor de geest halen dus is het voor mij geen straatmeubilair. Toch snijdt Van den Boomen een gevoelig punt aan, want hoe houdt een statisch werk zich staande in een samenleving waarin de trend van vandaag alweer wordt ingehaald door die van morgen?

Arie Boomsma pleitte in het manifest Wat we missen kunnen (2010) voor verwijdering van alle kunst in de openbare ruimte. Ondanks zijn openlijke biecht dat hij ‘van kunst houdt en links stemt’, is hij helder in zijn oordeel dat kunst in de openbare ruimte geen enkele waarde in onze samenleving heeft behalve dat het lelijk is. De in zijn ogen ‘abstract en roestig bruine’ objecten, maar ook de kudde olifanten langs de A6 van Tom Claassen en het trechtermannetje langs de A27 van Atelier van Lieshout moeten het hier ontgelden.

Omdat kunst in het publieke domein op zoveel verschillende manieren tot stand komt en al lang geen eenduidige uitdrukkingsvorm meer kent, is het moeilijk om in algemene termen uitspraken te doen over de houdbaarheid ervan. De monumentale beeldhouwwerken van Carel Visser en Auguste Rodin langs de Westersingel in Rotterdam leven op een andere manier voort in beleving van het publiek, dan een kunstwerk dat tot stand gekomen is in samenwerking met wijkbewoners. Om maar niet te spreken over het verschil met een kunstwerk dat vrijwel onzichtbaar is geïntegreerd in het landschap.

Waar kunst vroeger voor onbepaalde tijd werd geplaatst, is het nu gebruikelijk om contracten af te sluiten voor maximaal tien jaar. Het besef is inmiddels gegroeid dat in principe niets meer voor de eeuwigheid kan blijven staan. Het produceren van kunst in de publieke ruimte is immers een kunst op zich, maar het blijvend aandacht schenken en verzorgen van de collectie die vervolgens ontstaat, is haast een nog grotere uitdaging. Niet voor niets zijn er in het afgelopen decennium allerlei websites ontstaan waarop steden hun collecties in kaart hebben gebracht en deze tegenwoordig vergezellen met smartphone apps. zodat mensen zich bewust zijn van de rijkdom aan buitenbeelden in hun stad.

Een sympathiek project dat doelbewust de banden tussen het publiek en de bestaande kunstwerken in de openbare ruimte wil aanhalen is de Straatkunstprijs. Initiatiefnemer Tom Jaspers wil bewoners prikkelen om op hun favoriete buitenbeeld te stemmen. Teveel mensen hebben volgens Jaspers het gevoel dat die buitenkunst niet voor hen bestemd is en lopen er straal aan voorbij, of zelfs met een grote boog omheen.

Met een intensieve mediacampagne via televisie, internet en lokale dagbladen werden afgelopen maanden inwoners uit Amsterdam en Groningen geprikkeld om te stemmen op hun favoriete straatkunst. Of het nu klassiek werk betreft dat al veertig jaar in een plantsoen staat, of graffiti onder een viaduct is dat uit eigen initiatief is ontstaan, dat maakt bij de Straatkunstprijs helemaal niet uit. Iedereen kan een favoriet via de website nomineren, waarna een jury bestaande uit deskundigen en inwoners uiteindelijk een shortlist maakt waarop de bewoners kunnen stemmen.

In Amsterdam werd de gelukkige winnaar Man en Schaap van Merijn Bolink, een brons dat aan het einde van de Zeeburgerdijk in een vijver staat. Het bracht volgens de organisatie ruim vierduizend stemmers op de been. Zoals in een museum de vaste collectie soms wat verstoft raakt, zo werden hier de buitenbeelden in de schijnwerpers gezet.

Het is eigenlijk zo logisch om te vieren wat er is, maar toch gebeurt het te weinig. Zoek een gemiddelde gemeente in Nederland uit en je kunt zo een wandeling maken door de tijd, waarin de maatschappelijke en kunsthistorische tendensen aan de kunstwerken af te lezen zijn. Dit koesteren betekent overigens niet dat ieder werk tegen beter weten in moet blijven staan. Beelden die niet meer in de context passen en zowel geestelijk als fysiek hun beste tijd hebben gehad, zouden naar mijn idee verwijderd kunnen worden of toevlucht kunnen vinden op een laatste rustplek voor bejaarde beelden.

Met de draconische bezuinigingen in aantocht waarbij ook minder overheidssteun naar de productie van kunst in de openbare ruimte gaat, is het van belang om de al bestaande collectie levend te houden bij het publiek. Laten we in ieder geval niet hopen de toekomstige omgang met kunst in de openbare ruimte zal zijn zoals deze aflevering van Van Kooten en de Bie – immer actueel – illustreert:

APE/Pipsqueak was here, GRAFFITI APEN (2008)
Wladimir de Vries, WISENT (1982)
Kees Verkade, FIETSLES (1971)