Op het eerste gezicht zien de schilderijen, etsen en tekeningen van de jonge Amerikaanse kunstenaar Trenton Doyle Hancock (1974) er bijna lieflijk uit. Van een afstand zie je veel weelderige vormen, ingewikkelde stripboekpatronen en een naar hysterie neigend samenspel van zwart-witte en bontgekleurde vlakorganisaties. Maar als je de beelden van dichtbij bekijkt, verandert dat wat leek op een onschuldige toverwereld in een luguber ‘paradijs'. Plotseling ontwaar je overal uiteengereten lichamen, misvormde hoofden en gemutileerde organen. Je staart vol ontzetting naar een universum dat bevolkt wordt door gedegenereerde wezens die er een kunst van hebben gemaakt het leven te verachten.
Is er dan helemaal geen hoop? Toch wel. In zijn naargeestige wereld situeert Hancock een bijbels sprookje van verlichting en verzoening. Een sprookje dat, zoals zoveel ‘oude' vertellingen, slecht afloopt. In Hancocks Fantasialand flikkert het goede kortstondig op uit verderf en rancune om vervolgens weer snel te worden verzwolgen door het kwaad.
Hancock brengt zijn vertelling op twee niveaus tot leven: in een serie narratieve beelden en door middel van teksten die hij letterlijk op de museummuren kalkt. Zo vertelt zijn werk niet alleen een moralistisch verhaal over de zinloze en dus tragische noodzaak om het kwaad te bestrijden maar roept het ook vragen op over de verhouding tussen beeld en tekst in onze cultuur.
In Hancocks religieuze stripuniversum figureren twee soorten wezens: de ‘mounts' en de ‘vegans'. De eerste zijn half dier, half plant en staan symbool voor alles wat goed is. Ze leven bovengronds in een kleurrijke wereld die enkel gericht is op duurzame groei. In de kleurloze onderwereld daarentegen krioelen de ‘vegans'. Zij staan symbool voor het kwaad. Ze haten alles wat leeft en bloeit. Hun hoogst haalbare genot bestaat uit het afslachten van zoveel mogelijk ‘mounts' tijdens bovengrondse strooppartijen.
Het is deze geperverteerde wereld van de vegans die Hancock op zijn schilderijen tot leven wekt en als achtergrond kiest voor zijn sprookje. Hier ook vangt zijn sage van verlichting aan.
Na een kleurrijke droom besluit de ‘uitverkoren' vegan Sesom om kleur te brengen in de zwart-witte onderwereld. Hiervoor heeft hij echter het lichaamssap van de Mounts nodig aangezien dit ‘goed' de bron is van alle kleur. Daarom sluit Sesom een verbond met de bovengrondse goedzakken. Hij mag met zijn ‘kleurenleger' hun sap aftappen om op die manier de kerkerwereld te verlichten. Als een ware Messias begint Sesom vervolgens aan een onderaardse bekeringsrace.
In een narratieve beeldenserie verbeeldt Hancock opkomst en ondergang van Sesoms kruistocht. In veel doeken toont Hancock hoe bekeerde vegans met behulp van zogenaamde ‘miracle machines' het roze lichaamssap van de mounts omzetten in alle kleuren van de regenboog. Op deze schilderijen knalt de kleur letterlijk van het doek. Blauw, geel, rood, oranje: een kakofonie van schelle kleuren bevrijdt zich uit het binaire keurslijf van de zwart-witte achtergrond.
Met zijn beeldenserie verschaft Hancock zichzelf een plek in een lange schilderkunstige traditie van religieuze narratieve kunst. Hij schrijft een nieuwe beeldtaal voor een genre dat in de Middeleeuwen zijn grootste triomfen vierde. Waar Giotto in de kapel van Padua de levens van Jezus en Maria in opeenvolgende fresco's vereeuwigde en zo de aardse en hemelse ordes met elkaar verbond, daar kiest Hancock ervoor deze narratieve traditie te actualiseren. Niet door een bijbelverhaal met verf op de museummuur aan te brengen, maar door een eigentijdse allegorie over goed en kwaad te ontwerpen met originele stilistische middelen. In zijn beeldende werk laat Hancock zich in de eerste plaats inspireren door de beeldtaal van strips en videospelletjes. Zijn sprookjeswereld is opgetrokken uit zwarte lijnen, groteske personages en tjak/boem/paf-achtig geweld. Tegelijkertijd is overduidelijk dat de Amerikaanse kunstenaar uit Paris, Texas goed heeft gekeken naar het werk van de twintigste-eeuwse surrealisten. De vegan onderwereld vertoont opvallende gelijkenissen met de perspectivisch ontwrichte horroruniversa van Salvador Dali en Max Ernst. Net als deze twee schilders portretteert Hancock een oord voorbij de moraal, een plek waar egoïstische instincten zegevieren. Met dit verschil dat Dali en Ernst in hun moraalloze wereld de revolutionaire bevrijding van het individu lokaliseren, terwijl Hancocks ‘veganoord' een plek is waar het individu wordt geknecht. De ongelukkige vegans kunnen alleen door een klassieke religieuze moraal die van buiten komt, van de transcendente wereld van de mounts worden gered.
Een derde duidelijke inspiratiebron in het werk van Hancock is het abstract-expressionisme van Jackson Pollock. Net als de ‘drip paintings' van deze Amerikaanse grootmeester barsten de doeken van Hancock uit hun voegen van visuele energie. Beide schilders houden ervan om hun schilderijen zo vol te proppen met informatie dat je als kijker de weg kwijtraakt in een labyrint van lijnen, kleuren en vlakken. Hun doeken zijn opgebouwd via patronen van georganiseerde chaos. Waar Pollocks ordelijke chaos echter bestaat uit strikt abstracte elementen, daar geeft Hancock zijn chaotische orde vorm door middel van minutieus aangebrachte figuratieve beeldelementen.
Los van het feit dat Hancocks beelden zich op een stilistisch niveau voortdurend laven aan de kunstgeschiedenis (zonder te verworden tot postmoderne citeerkunst), is er nog iets anders opvallends met zijn doeken aan de hand. Op een inhoudelijk niveau conflicteert hun complexe meerduidigheid voortdurend met de platheid van de teksten die Hancock er omheen heeft geschilderd. Zijn beelden vertellen een verhaal dat oneindig veel ingewikkelder en gedetailleerder in elkaar steekt dan zijn eenvoudig geschreven narratief. Hancocks teksten lijken ‘weggelopen' uit een aflevering van Star Wars. Ze verhalen over een held die het opneemt tegen ‘the dark side of the force'. Ze zijn kinderlijk naïef in hun portrettering van het goede tegenover het kwade. Ze construeren een ééndimensionale werkelijkheid. Terwijl zijn beelden juist vensters zijn die uitzicht bieden op een oneindig diepe wereld, een universum waar je als kijker maar geen vat op krijgt, hoe ingespannen je er ook naar tuurt. Je kijkt niet naar een simpele en heroïsche strijd tussen goed en kwaad maar naar een ambigue weergave van het menselijk tekort. Je ziet hoe een getormenteerde vegan massa machtswellustig ploetert, crepeert en corrumpeert. Met maar één doel: kleur produceren. De door Hancock geschilderde ‘miracle machines' zijn geen ongevaarlijke en dienstbare machines maar een soort kapitalistische martelwerktuigen die een heel gespleten vorm van verlichting brengen. In de doeken van Hancock verworden vegans én machines tot een collectivistisch cyborg-organisme dat ten koste van veel bloedvergieten kleur aanmaakt. Het is aan de kijker om te bepalen hoe en in welke mate deze ‘kleurwinst' de vegans verheft tot meer dan het onderkruipvolkje dat ze waren.
Concluderend kunnen we stellen dat Hancock zijn rijke beelden met zijn zwart-witte teksten ‘gevangen' zet, hij sluit ze op in een simpel verhaal over goed en kwaad. Op deze manier draait de kunstenaar een diep gewortelde dichotomie in onze cultuur om. Hij maakt van de tekst een plat stripverhaal en van zijn beelden een weerbarstige en genuanceerde vertelling. De kracht van Hancocks verhalende beeld/tekst kunst schuilt in het feit dat hij in en door zijn manier van tekenen en schilderen het beeld steeds weer laat ontsnappen aan de rigide context en moraal van het schrift. Zijn ambivalente beelden zijn immer in staat de starheid van de tekst open te breken en diens werkelijkheid te verdiepen en te nuanceren.
THE WAYWARD THINKER
Trenton Doyle Hancock
t/m 12 augustus 2007
Museum Boijmans van Beuningen
Museumpark 18-20, Rotterdam
www.boijmans.nl