Dialoog met het landschap

Esmee Postma
Guy Tillim, City Hall, Lumumbashi, DR Congo, 2007. Collectie Lannan Foundation.

In het leven moet men hebben: 1. Moed, 2. Oprechtheid, 3. Erkenning.  Men moet evenzoveel zaken verafschuwen: 1. Diefstal, 2. Onrecht, 3. Ondankbaarheid.  Deze lemma’s staan op een plakkaat in het stadhuis van Lubumbashi, Congo, in 2007 vereeuwigd door de camera van de Zuid-Afrikaanse fotograaf Guy Tillim. Zou de man die naast het plakkaat met zijn rug naar ons toe uit het raam staart deze aanbevelingen overdenken? Hij heeft zijn bril afgenomen en kijkt met hangende schouders door de stoffige vensters uit over het stedelijke landschap. 

Het hebben van erkenning en het verafschuwen van onrecht. Misschien is het al te gemakkelijk om te zien als samenvatting van de postkoloniale problematiek. City Hall is onderdeel van de fotoserie Avenue Patrice Lumumba, waarin Tillim de infrastructuur van postkoloniaal Afrika traceert. Lumumba was de eerste gekozen leider in Congo en personifieerde de idealen van de onafhankelijkheid. In verstilde scènes legde Tillim de modernistische koloniale architectuur vast waarin veel overheidsgebouwen nog altijd zijn gehuisvest. De verweerde staat van het stadhuis geeft de foto iets melancholisch, als ware het een symbool voor de vervlogen idealen van de jaren zestig.  

Een foto over vervlogen dromen; het is een manier om de geschiedenis te adresseren. Want terwijl in de westerse kunstwereld de roep om nieuwe narratieven steeds luider klinkt, het debat over inclusiviteit hoog op de agenda staat en Europese musea in hun maag zitten met het al dan niet retourneren van onheus verkregen etnografische collecties, zien kunstenaars in Afrika maar ook zij die vroeger of later naar elders migreerden zich gesteld voor een heel ander vraagstuk; hoe zich te verhouden tot een continent? 

Recent Histories in Huis Marseille toont dit complexe proces in een omvangrijke dwarsdoorsnede van hedendaagse Afrikaanse fotografie, afkomstig uit de private Walther Collection en aangevuld met werk uit eigen collectie. De grap is natuurlijk dat ‘Afrikaanse fotografie’ helemaal niet bestaat (wat zouden we ons moeten voorstellen bij ‘Europese fotografie’?). De verscheidenheid is zo groot dat het museum er goed aan heeft gedaan de meeste kunstenaars een eigen zaal te geven, waardoor het in feite vijftien solo’s zijn.  

De Zuid-Afrikaanse fotograaf David Goldblatt, die afgelopen jaar overleed, heeft als grand old father een erezaal gekregen op de bel-etage van het museum. Al in de introductietekst blijkt zijn invloed op het verzamelbeleid van Huis Marseille, dat binnen de ‘Afrikaanse fotografie’ focust op Zuid-Afrika. Hoe bepalend hij is geweest blijkt echter ook uit zijn mentorpositie voor meerdere van de in de tentoonstelling vertegenwoordigde jongere fotografen, die aan de door Goldblatt opgerichte Market Photo Workshop in Johannesburg hebben gestudeerd. Goldblatt omschreef zichzelf als een ‘zelfbenoemd waarnemer en criticus’ van de maatschappij waarin hij was geboren. Hij werd beroemd met indringende zwart-witfotografie waarin hij de dagelijkse sociale omstandigheden ving. Huis Marseille toont hier juist ook enkele grote kleurenfoto’s uit zijn late jaren.  

Goldblatt heeft een waardig opvolger gevonden in het werk van de Ethiopiër Michael Tsegaye, te zien in de andere erezaal. De snelgroeiende miljoenenstad Addis Abeba vormt het onderwerp van diens toepasselijk getitelde fotoserie Future Memories. In contrastrijk zwart-wit wisselt hij de staketsels van in aanbouw zijnde wolkenkrabbers af met close-ups van bewoners wier huizen plaats moeten maken voor de gebouwen van de toekomst.  

Hoe anders is daarentegen het werk van de in Canada woonachtige Dawit L. Petros. Geboren in Eritrea maar opgeleid in Montreal en Boston, neemt ook hij actuele thema’s als migratie en globalisering tot onderwerp, maar met een radicaal andere aanpak. Op een gesponsorde roadtrip doorkruiste Petros het continent gedurende dertien maanden van west naar noord met een collectief Afrikaanse kunstenaars. Het eerste wat opvalt aan de fotoserie die hieruit voortkwam is…leegte. Vergeleken met de stedelijke drukte in het werk van de meeste anderen, is hier op elke foto een horizon te zien. Mijn aandacht wordt getrokken door een dramatisch drieluik met links de oceaan, rechts woestijn, en daartussen een close-up van een vrouw, op de rug gezien. Aan haar wandelstok hangt een plastic zakje met (een laatste beetje?) drinkwater. 

Petros’ foto’s zijn theatraal, en bovendien duidelijk geënsceneerd. Een hoogtepunt is een beeld van een gestrand schip bij zonsondergang. Een groepje nieuwsgierig toegelopen mannen inspecteert het verschijnsel. Ze zijn met niet te veel en niet te weinig, in een juiste verscheidenheid van gewaden voor een maximaal esthetisch effect. Wat nergens vermeld staat, maar wat ik later teruglees, is dat het hier om een Japanse vissersboot gaat, die na motorpech aanspoelde in West-Afrika. Het is kwalijk dat Huis Marseille deze context niet biedt. Zo blijft niet alleen een belangrijke betekenislaag verborgen – de tegenstrijdige realiteiten van globalisering, om eens wat te noemen – maar roept de foto tevens onjuiste associaties op met clichés van aangespoelde migrantenschepen in Zuid-Europa. 

Dwalend door de twee grachtenpanden waaruit het museum bestaat (van een route lijkt hier nooit echt sprake), openbaren zich subtiel toch twee tendensen die het best omschreven kunnen worden als een journalistieke, activistische aanpak enerzijds en een meer autonome vorm van kunstenaarschap anderzijds. De fotoseries van Tillim, Tsegaye, Zanele Muholi, Thabiso Sekgala en Sabelo Mlangeni lezen als visuele essays, zonder omhaal gefocust op politieke en sociale gevoeligheden. Uit hun beelden spreekt de noodzaak om ze kenbaar te maken aan de rest van de wereld (niet verwonderlijk freelancet Tsegaye en voorheen ook Tillim, als fotojournalist voor persagentschappen als Reuters). 

Daartegenover staat een andere groep, die het landschap veeleer als startpunt neemt voor een persoonlijke dialoog. Een mooi voorbeeld daarvan is de als botanist en ecoloog opgeleide Em’kal Eyongakpa, in 2013-2014 tevens resident aan de Rijksakademie van beeldende kunsten. Voor zijn fotoserie Ketoya Speaks reisde hij naar het moeilijk begaanbare zuidwesten van Kameroen, waarover om die reden allerlei mythen de ronde doen. De serie, gepresenteerd als een wandinstallatie, bestaat uit hallucinerende beelden, waarin de maker zelf als mistige (mythische) schim figureert. 

De persoonlijke benadering culmineert in een installatie van Mame-Diarra Niang. De schoenen moeten uit, alvorens een donkere zaal te betreden. De vloer is zacht, de wanden aan drie zijden voorzien van grote schermen, waarop het landschap is verworden tot een droomverschijning. Figuren zweven gewichtloos in en uit beeld. Since Time is Distance in Space is een buitenaardse, maar tegelijk ook diep naar binnen gekeerde ervaring. Het is alsof je te gast bent in het hoofd van de kunstenaar. De begeleidende muziek componeerde Niang zelf en is op elke tentoonstellingslocatie weer anders, afgestemd op haar actuele gemoedstoestand. De deels in Frankrijk, Ivoorkust en Senegal opgegroeide Niang verklaarde onlangs in een interview ‘geen enkele behoefte te voelen om het Afrikaanse landschap neer te zetten’. Niet de identiteit van het landschap maar de individuele ervaring en emotionele binding met een plek staat centraal. Het werk is een zoektocht naar haarzelf. 

Als we ergens naartoe gaan, zeggen we dat we een plek bezoeken. Het landschap ontvangt ons en openbaart zich. We gaan de dialoog met onze bestemming aan, met de geschiedenis, de normen en waarden die we tegenkomen en vergelijken ze met onze eigen achtergrond en identiteit. Wanneer die twee samenvallen voelen we verwantschap tot een plek, wanneer ze verschillen eerder verwondering. De gesprekken die zo ontstaan zijn van wisselende aard, afhankelijk van onze afkomst en ervaringen maar ook van onze intentie. Terwijl de een iets over zijn gesprekspartner te weten wil komen, zal de ander juist eerder iets over zichzelf leren. Deze metafoor van het landschap als gesprekspartner is misschien wel de meest passende om betekenis te geven aan de getoonde kunstwerken. Wat de kunstenaars in deze tentoonstelling verbindt is de dialoog met hun geboortecontinent. Welke vragen ze elk aan het landschap stellen, bepaalt de uitkomst van het gesprek.