In het weekend van 6 tot 9 september was ik in het Friese dorp Beetsterzwaag (in de gemeente Opsterland, nabij Drachten), waar de tweede triënnale van Beetsterzwaag plaatsvond, georganiseerd door Kunsthuis SYB. De titel van de manifestatie was Almende, refererend naar het middeleeuwse begrip voor gemeenschappelijke marktgronden. De triënnale maakte onderdeel uit van de vieringen rond Leeuwarden – Fryslân 2018, waarvan het thema ‘iepen mienskip’ (open gemeenschap) is.
De termen ‘biënnalisatie’ en ‘het biënnale-syndroom’ geven de explosieve groei van twee- en driejaarlijkse tentoonstellingen aan: naar schatting zijn er wereldwijd vandaag de dag tussen de honderd en tweehonderd. Deze tentoonstellingen zijn doorgaans gebonden aan een specifieke stad of regio – waarvan de oudste en meest bekende de Biënnale van Venetië is – of aan een specifiek medium – denk aan de sculptuurmanifestatie ArtZuid in Amsterdam, of de wat meer obscure Biënnale van Computer Graphics in Sint-Petersburg. Ook de triënnale van Beetsterzwaag doet mee in dit internationale circuit van tentoonstellingen. Hoe moet Beetsterzwaag in deze context begrepen worden? En wat kan een dergelijke terugkerende tentoonstelling betekenen voor deze regio?
De biënnale kent zijn oorsprong in de negentiende eeuw, met de eerste Internationale Art Exhibition in Venetië in 1895, de voorloper van de huidige biënnale van Venetië. Met hun paviljoens konden verschillende (westerse) landen hun culturele vooruitgang tonen en bevestigen. Met de groeiende mondialisering in de tweede helft van de twintigste eeuw groeide ook het aantal biënnales in de wereld. Veel van deze tentoonstellingen kwamen op in gebieden die voorheen niet tot het centrum van de culturele wereld gerekend werden, zijnde Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië (met allereerst de biënnale van São Paulo in 1951). Een biënnale als die in Venetië was vanaf het einde van de negentiende eeuw een cultureel speelveld voor het Westen en kunstenaars uit landen die hier niet toe gerekend werden, werden dan ook niet of nauwelijks tentoongesteld. Toen na de Tweede Wereldoorlog de wereldwijde dekolonisatie werd ingezet, groeide het nationale bewustzijn van deze landen. Geen betere manier voor een cultureel ondergerepresenteerd land om de aandacht op te eisen dan door toepassing van het biënnale format. De biënnale was voor deze landen een middel tot culturele dekolonisatie en decentralisatie; in een aantal instanties waren het reacties op een gebrek aan representatie in het mondiale kunstcircuit. Zo is sinds 1984 het belangrijkste doel van de Biënnale in Havana het tonen en promoten van kunstenaars uit met name Latijns-Amerikaanse en Caribische landen. Ook vandaag de dag zijn er nog vergelijkbare motieven voor internationale bi- en triënnales. Dat dit ook fout kan gaan illustreerden de twee edities van de Biënnale van Johannesburg. In 1995, een jaar na de afschaffing van de apartheid, vond de eerste editie plaats, met de nadruk op kunst uit Zuid-Afrika en een groot aantal deelnemende kunstenaars uit Afrikaanse landen. De tweede editie was controversieel. Curator Okwui Enwezor wilde kritisch kijken naar termen als ‘globalisering’ en ‘multiculturalisme’ en het idee van nationaliteit bevragen. Internationaal was dit een succes: het problematiseren van dit soort termen was eind jaren negentig een hot topic. Binnen Zuid-Afrika speelden, slechts een paar jaar na de afschaffing van de apartheid, deze zaken echter veel minder, en er volgde een golf van kritiek vanuit het Zuid-Afrikaanse publiek, dat zich als natie gepasseerd voelde binnen Enwezors internationale en transnationale concept. De biënnale sloot ruim voor de geplande einddatum en is nooit opnieuw georganiseerd.
Thema’s als globalisering en onderrepresentatie zijn niet de eerste dingen waar je aan denkt bij Beetsterzwaag. Het gemiddelde dorp in Friesland heeft weinig van doen met dekolonisatie, decentralisatie en cultureel imperialisme. Dat Beetsterzwaag het podium is van deze triënnale is vrij logisch: het organiserende Kunsthuis SYB werd er als Galerie Helling in 1995 opgericht door galeriehouder Sybren Hellinga (1926-2000). Galerie Hellinga was een podium voor jonge, vernieuwende kunstenaars die volgens Hellinga in staat waren de wereld ‘menswaardiger’ te maken. De instelling is inmiddels een van de belangrijkste kleinstedelijke – of plattelands-residencies in Nederland, met alumni als Anouk Kruithof, Paulien Oltheten en Yael Bartana. In 2015 organiseerde Kunsthuis SYB de eerste triënnale met de titel Sfaer van Ynset die, ter viering van het vijftienjarig bestaan van de instelling, fungeerde als terugblik op de werken die door de residenten in het dorp werden bedacht. De kunstenaars werd daardoor de kans geboden om de concepten die tijdens de residency waren ontstaan als volwaardige kunstwerken te presenteren. Ook bij deze tweede editie deden oud-residenten hun terugkeer, maar dit keer werden er ook andere kunstenaars uitgenodigd om nieuw werk te maken. De manifestatie vond dit jaar plaats op zestien verschillende locaties verspreid over het hele dorp, waaronder monumentale panden, kerken, een snackbar en woonhuizen. De locatiekeuzes brachten de bewoners van het dorp in direct contact met de tentoonstelling, en de bezoekers in direct contact met hen. Zo moest je om, het werk The Inevitable Others van Feiko Beckers te bekijken, aanbellen bij het huis van grafisch ontwerper Fokke Fokkema (of het glurend door de ramen bekijken) en kon de video When I Heard the Learn’d Astronomet van Eric Giraudet de Boudemange bekeken worden onder het genot van een patatje in de lokale snackbar. Wel nadat de snackbarhouder zo vriendelijk was het geluid erbij aan te zetten.
In zekere zin is het koloniale centrum-periferiemodel dat zo van toepassing is op het internationale bi- en triënnalecircuit ook van toepassing op Beetsterzwaag zelf. Het dorp ligt in de natuurrijke gemeente Opsterland en werd door Metropolis M in 2015 “Nederlands bekendste plattelandsresidency” genoemd. Met de Randstad als ‘centrum’ van de Nederlandse kunstwereld, of in ieder geval de regio waarin de meeste kunstenaars wonen en werken, kan een gebied als Opsterland als een periferie gezien worden. Doordat de tentoonstelling zich voornamelijk focuste op het lokale en het Friese cultureel erfgoed, werd er juist inhoudelijk aandacht gevestigd op de regio. Een terugkerende tentoonstelling als deze triënnale trekt de aandacht naar een cultureel gebied en een culturele instelling die zich buiten het gebruikelijke aandachtsgebied bevindt.
Wat levert de triënnale van Beetsterzwaag de regio nu eigenlijk op? Voor elke (grootschalige) twee- of driejaarlijkse tentoonstelling gelden voor de hand liggende doelen als marketing, toerisme en het versterken van de culturele industrie in een stad. Daarnaast kan een dergelijk tentoonstellingsmodel een belangrijk sociaal-politiek middel zijn, zoals we al zagen bij de biënnales van Havana en Johannesburg. Deze doelen gelden minder voor de triënnale van Beetsterzwaag, hoewel het vergroten van de naamsbekendheid van Kunsthuis SYB ongetwijfeld een rol speelt. Nog veel meer dan dat legt de triënnale een verband met het dorp en de omgeving. Net als de eerste editie was ook de tweede editie een ‘overzicht’ van wat Beetsterzwaag betekent (en heeft betekend) voor de kunst en andersom. Een groot deel van de tentoongestelde werken verwees expliciet naar de regio of naar het Friese culturele erfgoed. Ook in het overkoepelende thema bracht de triënnale veel historisch besef met zich mee; bijvoorbeeld in de verwijzing naar de ‘Oera Linda’, het vervalste pseudorunenschrift over ‘het ontstaan van de wereld en de geschiedenis van de Friese beschaving’, waarmee in de negentiende eeuw een poging tot geschiedvervalsing werd gedaan. Met de Oera Linda en een titel als Almende aan de basis bood de tentoonstelling de ruimte om te filosoferen over de Friese gemeenschap en samenleving. Op meta-niveau werd Beetsterzwaag deze almende: de gemeenschappelijke grond waarop ‘Beetsterzwagers’, Friezen en andere Nederlanders samenkomen om te filosoferen en reflecteren op de rijke Friese culturele geschiedenis en toekomst.
Het feit dat Leeuwarden de Europese culturele hoofdstad van 2018 is, is hier niet onbelangrijk. De triënnale was een officieel onderdeel van de programmering hiervan, waardoor het dit jaar zelfs op Europees niveau meespeelde. Leeuwarden wil dit jaar de stad en de provincie internationaal op de kaart zetten en de rijke culturele geschiedenis ervan onder de aandacht brengen; op kleinere schaal deed de triënnale dat ook. Beetsterzwaag is een dorp dat in de achttiende en negentiende eeuw een groot aanzien had door de relatief grote hoeveelheid adel die zich in het dorp gevestigd was. Dit heeft geleid tot de 46 rijksmonumenten die het dorp vandaag de dag telt, een overweldigend aantal voor een plaats van deze omvang. Veel van deze monumenten waren onderdeel van de triënnale, zoals ‘Ons Huis’ (het oude weeshuis, tegenwoordig de thuisbasis van de plaatselijke fanfare) en ‘Huize Lyndenstein’ (het negentiende-eeuwse buitenhuis van de familie Van Lynden, tegenwoordig de Revalidatie Friesland). Een bezoek aan de triënnale is dus ook een bezoek aan de rijke geschiedenis van het dorp.
Kunsthuis SYB bouwde met de tweede triënnale voort op wat zowel de eerste editie als het residency-programma willen bereiken: het dorp en de regio (en Friesland als geheel) als inspiratiebron laten dienen voor veelal jonge kunstenaars uit grotere steden. De instelling vestigde de aandacht op het dorp en de rijke historie ervan, maar belangrijker nog: Kunsthuis SYB vestigde hiermee de aandacht op zichzelf en op het succes van hun residency-programma.
Berber Hoftijzer is de master Museumconservator aan het afronden en werkt daarnaast als freelance kunsthistorica.