De aanwezigheid van het afwezige

Raymond Frenken

In 1903 stuitte de eigenaar van een stuk grond in Boscotrecase, in de Baai van Napels, op de resten van een Romeinse villa. Dat was niet zo heel opmerkelijk, want de streek was in de Romeinse tijd een geliefde plek voor de rijken om een villa te laten bouwen. De gevonden villa was, net als de woningen van het nabijgelegen Pompeï, tijdens de uitbarsting van de Vesuvius in 79 bedolven geraakt onder het as en hierdoor in betrekkelijk goede staat bewaard gebleven. De luxueuze villa bleek toebehoord te hebben aan Agrippa, de echtgenoot van de dochter van Keizer Augustus. De muren van de kamers waren bedekt met muurschilderingen van uitzonderlijke kwaliteit, waarbij met name de met fijne ornamenten versierde zwarte muren van een slaapkamer indruk maakten. De beschilderde muurpanelen werden verwijderd en verkocht aan het Museo Archeologico Nazionale di Napoli en het Metropolitan Museum of Art. Net op tijd, want in 1906 werden de restanten van de villa volledig verwoest door een nieuwe uitbarsting van de Vesuvius.

In de film The Black Room maakte de Rotterdamse kunstenaar Melvin Moti (1977) opnames van de overgebleven muurpanelen, waarbij de camera tergend langzaam over het bruinzwart verweerde oppervlak glijdt. Helderwitte lijnen monden uit in ragfijne zuilen, sierlijke zwanen en kunstige ornamenten. Dat is wat je ziet.

Tegelijkertijd hoor je de Franse surrealistische dichter Robert Desnos (1900–1945) vertellen over de bizarre experimenten met ‘slaapschrijven’ die hij en zijn vrienden uitvoerden in 1922 en 1923. Moti schreef op basis van uitgebreide research een fictief interview tussen een vrouw en de dichter. Desnos blikt terug op de korte periode waarin hij en anderen, door zelfhypnose in een toestand van halfslaap gebracht, gedichten, teksten en tekeningen produceerden. Desnos was veruit de meest bedreven slaapschrijver van de surrealisten: tijdens de sessies sprak hij wonderbaarlijke teksten uit in alexandrijnen. Bovendien kon hij zich zelfs in een druk café in trance brengen. De uitstapjes naar het domein van de halfslaap bleken verslavend voor Desnos, hij kreeg slaapen eetstoornissen, werd suïcidaal en gewelddadig. Nadat Desnos de dichter Paul Éluard had bedreigd met een mes en een vermeende poging tot zelfmoord van enkele deelnemers aan de slaapsessies, maakte surrealistenvoorman André Breton in februari 1923 resoluut een einde aan de experimenten.

De herinneringen van Desnos en de muren van de Romeinse villa hebben niets met elkaar te maken. De beelden van de muurschilderingen intrigeren, al weten ze niet zo lang de aandacht vast te houden als het interview dat ook als hoorspel tot het einde blijft boeien. Met wat moeite laten zich toch enkele ‘correspondenties’ tussen beeld en geluid aanwijzen, maar dan op een subtieler, aan het onderbewuste grenzend niveau.

In zijn trance, tussen waken en slapen in, zag Desnos droomfiguren voorbij trekken. De spraakwaterval die hij in deze toestand voortbracht, zou zijn bevrijd van de wetten van logica en grammatica. De villa heeft ook eeuwen in een toestand van halfslaap doorgebracht, verstopt onder lagen as en stof. De muren van de vroegere slaapkamer zijn niet zwart als de nacht, maar opgebouwd uit verschillende tinten bruin, grijs en zwart, waarboven de lichtgekleurde ornamenten zweven. In de film van Moti is het oppervlak van de panelen slechts in close-up te zien, zonder dat de randen van de panelen of de panelen als geheel in beeld komen. De schilderingen zijn bij wijze van spreken door Moti bevrijd van de wetten van tijd en ruimte.

Beeld en geluid gaan in No Show, een eerdere film van Moti, een overtuigender verbintenis aan. Je ziet een kale, hoge ruimte: twee wanden, een vloer en een plafond. Drie statige ramen geven uitzicht op een landschap. De zon valt naar binnen en kleurt de kamer enigszins. Ondertussen hoor je hoe in 1943 het hoofd beveiliging van de Hermitage een groep soldaten gidst langs de uit voorzorg leeggehaalde schilderijlijsten in het museum. Dat de schilderijen ontbreken doet er niet toe, de gids beschrijft de schilderijen zo liefdevol dat je daaraan genoeg hebt. Niet alleen de soldaten die hij rondleidt, ook de luisteraar nu. ‘Welke kleur heeft de lucht op dit moment’, vraagt hij aan een soldaat. En zo blauw als de lucht is ook de hemelse mantel van de maagd Maria op het schilderij waar ze voor staan. Aangekomen bij enkele portretten van Rembrandt beschrijft hij de donkere kleuren en zware schaduwen. Op nagenoeg hetzelfde moment wordt de kamer op het beeld donkerbruin omfloerst door de veranderde lichtinval. Zoals de gids de lege museumzalen wist te vullen met zijn gloedvolle betoog, zo maakt Moti het afwezige aanwezig met wat we horen maar niet zien.

In No Show ben je deelgenoot van de historische rondleiding door de Hermitage, terwijl je het in The Black Room moet doen met de herinneringen van Desnos aan de slaap-schrijfsessies. De ervaring van het moment zélf en de bijbehorende magie ontbreken door deze extra verwijdering in tijd, ook over de tijdens de trance geschreven teksten kom je niets te weten. Dat is jammer. Beide werken onderscheiden zich echter door de gedegen research van Moti, een subtiele montage van de beelden en het overtuigend acteerwerk van de ‘stemmenacteurs’. Dat het soms wat moeizaam is om naar de nauwelijks waarneembare beweging van de mysterieuze beelden te blijven kijken, wordt ruimschoots gecompenseerd door de intrigerende verhalen die de beelden vergezellen.

THE BLACK ROOM/NO SHOW, Melvin Moti, t/m 30 oktober 2005

Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, Rozenstraat 59, Amsterdam