De aantrekkingskracht van vergane glorie

Sanne Rispens
Andrew Moore, PALACE THEATER, GARY INDIANA, 2008 (courtesy galerie Alex Daniels - Reflex and Andrew Moore)

Andrew Moore (1957) fotografeert over de hele wereld gebouwen die om diverse redenen in verval zijn geraakt: half ingestorte theaters, een oude balzaal met graffiti op de muur, een ooit monumentale maar nu afgebladderde zitkamer in een Cubaans woonhuis of de treurige resten van een sterk gedecoreerde kerkmuur in Detroit. Vijftien werken van Moore zijn tot 7 juni te zien bij Galerie Alex Daniëls – Reflex in Amsterdam.

Als zoon van een architect werd Moore zowel geconfronteerd met bouwplaatsen waar iets nieuws werd opgetrokken, als gebouwen die op de lijst stonden om gesloopt te worden. Hierdoor ontwikkelde hij naar eigen zeggen een zesde zintuig dat hem in staat stelt het ‘levensverhaal’ van een gebouw voor zich te zien. Tegenwoordig werkt hij in zijn zoektocht naar geschikte plekken voor zijn fotoseries vaak samen met de lokale bevolking: zowel met makelaars als met urban explorers (mensen die illegaal lege gebouwen opzoeken en verkennen). Soms komt hij vaker terug op een plek om een goede foto te kunnen maken, vertelt Moore, maar soms is er maar één kans omdat een gebouw opeens gesloopt wordt.

Op het eerste gezicht doen de foto’s met hun sterke licht- en schaduwwerking bijna denken aan barokke schilderijen. Het intense kleurgebruik en het grote formaat dragen ook bij aan de suggestie van schilderkunst. Een foto van het Lee Plaza Hotel in Detroit toont een ouderwetse balzaal, met een gewelfd plafond dat ooit beschilderd was. Overal ligt troep: oude planken, kapotte stoelen, afgebroken stucwerk. In het midden van de zaal bevindt zich een vleugel met nog maar één poot. De lichtval, door twee op de foto niet zichtbare ramen, geeft de afgetakelde balzaal de grandeur van een kathedraal. Het is een dramatisch, melancholiek beeld van vergane glorie, waar je de schimmen van het verleden doorheen ziet schemeren: ooit was deze zaal gevuld met muziek en beschaafd converserende mensen. De foto toont wat hier nu van over is.

Inspiratiebronnen van Moore zijn niet voor niets negentiende-eeuwse pioniers als Antonio Beato en Francis Frith; hun foto’s van tempels en piramides in onder meer Egypte en Griekenland waren bedoeld voor de zogenaamde armchair traveller en stonden met één been stevig in de romantiek. Net als bij hen vergroot de letterlijke verlatenheid van Moore’s foto’s het romantische aspect. De kijker voelt zich een archeoloog die zojuist de verborgen tempel is binnengedrongen. De schijnbaar toevallig in de ruimte geplaatste objecten – een vergeten schoen, een omgevallen stoel – doen nog het meeste denken aan losse decorstukken in een gedetailleerde compositie: zo theatraal zijn de beelden. De mensen die soms op de foto’s van Moore figureren zijn altijd kleine gedaantes, verloren in een groter geheel – zoals bij een van de grote schilders uit de romantiek, Caspar David Friedrich. Hoewel Moore zelf Saenredams architectonische schilderijen en Piranesi’s prenten aanhaalt als inspiratiebronnen is de connectie met de romantiek overduidelijk, zowel in de onderwerpkeuze als in de sfeer van zijn werk. Moore legt de verlaten fabrieken, stationshallen en theaterzalen vast als ruïnes van de twintigste eeuw, met af en toe een geïsoleerde menselijke figuur.

In de tentoonstelling hangt ook een aantal foto’s die in Cuba gemaakt zijn. Hier komen romantiek en politiek samen: de statige huizen met hun gescheurde plafonds en krakkemikkige meubilair zijn steeds gehuld in hetzelfde warme, nostalgische licht, maar Moore weet vaak een aantal verwijzingen naar de politieke omstandigheden in het beeld te stoppen. Een van de foto’s, Despacho de Portuondo, laat een leeg kantoor zien. Op de voorgrond staat een rommelig bureau en daarachter een kromgetrokken kast vol paperassen, maar je aandacht wordt meteen getrokken door de groen geschilderde achterwand. In het midden van die wand hangt een portret van Che Guevara, op het bureau ligt een Russisch-Cubaans woordenboek. Het zijn in eerste instantie de opvallende kleuren die de foto aantrekkelijk maken; pas in tweede instantie dringt de tragiek zich op van een plek waar de tijd stilstaat, terwijl alle oorspronkelijke waarden langzaam beginnen af te brokkelen – wat letterlijk wordt geïllustreerd door de slechte staat van de ruimte. Zo blijken de meeste foto’s dubbele betekenislagen te bevatten. Dit geeft Making History als tentoonstelling meer diepte. Het zijn niet alleen maar schilderachtige beelden van romantische bouwwerken die op idyllische wijze vervallen; af en toe is er een rauwheid en gelaagdheid in de foto’s die je op het eerste gezicht niet opvallen.

Moore staat niet alleen in zijn ‘ruïnefotografie’. De Afrikaanse fotograaf Guy Tillim had vorig jaar nog een tentoonstelling in Amsterdam met zijn project Avenue Patrice Lumumba: foto’s van leegstaande overheidsgebouwen in onder andere Mozambique en Zuid-Afrika. Een verschil met Tillim is dat Moore’s werk niet expliciet over één bepaald thema gaat. Moore is gefascineerd door het gebouw zelf, door ‘architectuur die geen architectuur meer is’. Het werk van Tillim is in die zin emotioneel gelaagder.

Vijftien foto’s lijkt niet veel, maar door het monumentale effect word je als kijker behoorlijk overdonderd. Er is gekozen voor een dwarsdoorsnede van Moore’s werk van de afgelopen tien jaar, wat een redelijk divers beeld oplevert: van de genoemde Cubaanse interieurs, lege fabrieken in het Amerikaanse noordwesten tot Russische theaters. Het is moeilijk voor te stellen dat dit soort spookachtige, romantische plekken nog bestaan. Andrew Moore fotografeerde ze, in de woorden van curator Joel Smith in de catalogus, als ’the layered, impure theater of manmade time’.

MAKING HISTORY
Andrew Moore
t/m 7 juni 2010

Galerie Alex Daniëls – Reflex
Weteringschans 79a, Amsterdam

Andrew Moore, LEE PLAZA BALLROOM, DETROIT, 2008 (courtesy galerie Alex Daniels - Reflex and Andrew Moore)
Andrew Moore, OPERA HOUSE IRKUTSK, 2003 (courtesy galerie Alex Daniels - Reflex and Andrew Moore)