Binnenstebuiten

Leonor Faber-Jonker
Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu
Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu

Een tijdje terug stond ik voor het eerst op het dak van Depot Boijmans Van Beuningen. Het was een natte herfstdag, een lockdown hing in de lucht. Werktuigelijk maakte ik foto’s van mijn reflectie in de buitenwand van het restaurant terwijl een staccato refrein zich in mijn gedachten boorde: At home – he feels – like a tourist.

Een verdieping lager had ik een beetje ontheemd achter een gebarsten panoramaraam gestaan. Vanaf die hoogte, uit die hoek, zag ik voor het eerst dat die logge jaren 80-flat waar ik zo vaak langsfietste bijna net zo groot was als het Groothandelsgebouw – als gemismatchte poortwachters stonden ze naast elkaar. Dichterbij sprongen donkerblauwe blokletters van een gevel: DEN HELD – ROTTERDAM. Ik had ze nooit eerder opgemerkt.

Het uitzicht, vertrouwd maar anders, herinnerde me aan de menselijke neiging om dingen te verkleinen, zodat ze inzichtelijk worden, begrijpelijk. Zo verwonderden de eerste bezoekers van de Eiffeltoren zich over het stratenplan van Parijs, de miljoenenstad die opeens als een mierenkolonie aan hun voeten lag.[1]

Hoewel niet zo spectaculair, doet het nieuwe Depot iets soortgelijks. Vanaf de verschillende uitkijkpunten zie je hoe de gebouwen in de stad zich tot elkaar verhouden, een cadans die je niet opmerkt als je je door de straten voortbeweegt. Toegegeven, een reuzenrad had dat ook gedaan, tegen aanzienlijk lagere kosten. Maar dat heeft dan weer niet zo’n blikkerende buitenkant, waarin je de stad terugziet als door een fisheye-lens. Er ontstaat een zoekplaatje, waarin je automatisch je eigen reflectie zoekt tussen de grillige torens. Een kriebelfiguurtje in een oneindige stad.

Daar, iets gedrongen maar onmiskenbaar. Dat ben ik. 

Met al dit architectuurgeweld zou je het bijna vergeten, maar binnen in het Depot gebeurt iets wat correspondeert met de werking van haar buitenkant. Kunstwerken zijn van onderaf te zien of half ingepakt, schilderijen omgedraaid zodat je oog valt op transportstickers, een handtekening bij ontvangst, de sporen van menselijk handelen. Het ongewone wordt gewoon gemaakt en krijgt daardoor een andere betekenis. Een kunstwerk wordt een object dat reist door tijd en ruimte.

Terwijl het Depot trots staat te fonkelen in het Museumpark, vallen elders in de stad gaten. Naoorlogse laagbouw moet wijken voor onbetaalbare woontorens. Ook die bieden nieuwe perspectieven, al zijn de ongetwijfeld spectaculaire uitzichten vanuit al die ‘riante lofts’ niet half zo interessant als het omgekeerde uitzicht van een gebouw dat, met de sloophamer in zicht, al haar krachten bundelt en zich nog één keer binnenstebuiten keert.

Zo’n spektakel loop ik nooit zomaar voorbij.

Een dag na mijn bezoek aan het Depot – het regenfront was opgeschoven, had plaatsgemaakt voor een waterig zonnetje – keek ik toe hoe een enorme schaar schoksgewijs in het beton van een oude laagbouwflat hapte. Het gehavende gebouw toonde onbeschaamd haar ingewanden: nutteloze lichtknopjes meters boven de grond, deuren die nergens toe leidden en behang dat eens in de mode was. En zoals altijd ergens in zo’n gebouw: een rechthoekje met witte of pastelkleurige tegels, het enige tastbare overblijfsel van wat ooit een badkamer was geweest. Misschien wel de intiemste ruimte van het huis, waar mensen zich niet eens zo lang geleden nog klaarmaakten voor de dag. Waar zeepresten en dotten haar zich hadden verzameld in het doucheputje. Waar sokken werden uitgetrapt.

De openliggende achterwand van het gebouw was als een omgekeerd schilderij, nooit bedoeld om zo gezien te worden. Vanaf de straat leken de tegeltjes met een Pritt-stift te zijn opgeplakt.

Aan dit alles moet ik denken als ik in januari Galerie Mieke van Schaijk in Den Bosch bezoek. Over de installatie Mijn badkamer (2021) van Stijn ter Braak is dan al veel geschreven. Ik heb foto’s gezien van zijn gereconstrueerde badkamer, gelezen over de zinsbegoocheling van perfect nagemaakte tandpastatubes, nagellakflesjes en paracetamolstrips.

De net-echte-maar-toch-niet-echte installatie is in het echt nog veel mooier dan op krantenpapier. Ik verbaas me over het merkwaardige Matroesjka-effect: een wat smoezelige persoonlijke kamer in een statige galerieruimte. Onder het gewelfde plafond kaatsen stemmen van bezoekers. Veel ooohs en aaahs.

“Maar de buitenkant was minder belangrijk”, constateert een oudere man in regenjas, nadat galeriehouder Mieke van Schaijk hem heeft uitgelegd hoe Ter Braak te werk is gegaan, hoe hij steeds een ander materiaal nam dan dat waar het oorspronkelijke object van was gemaakt. “Nee,” antwoordt ze geamuseerd, “de buitenkant is juist heel belangrijk”.

Ter Braak bouwde de gehele installatie uit afvalmateriaal en de buitenkant leest als een legenda. Die Spa-flessen, dat zijn de kegelvormige bases voor de kranen van de douche. Stukken hout en plastic, veel kartonnen dozen: het grondmateriaal voor de badmat, de wanden, de douchecel. Het doet me denken aan een ander spectaculair museumgebouw: het Centre Pompidou in Parijs. Alleen zien we hier niet de ingenieuze systemen die ons leven vergemakkelijken, maar de onvermijdelijke puinhoop die dat leven met zich meebrengt.

Van Schaijk laat me zien dat er ook ergens een pakbon in de buitenkant is verwerkt, met persoonsgegevens van de kunstenaar erop. “Alsof hij het toch heeft gesigneerd.”

De tijd en aandacht die Ter Braak heeft besteed aan het namaken van elk object, elk hoekje van zijn eigen badkamer, is bijna voelbaar. Net als in het Depot vindt een perspectiefverschuiving plaats, maar nu wordt het gewone buitengewoon. Daarvoor hoeft hij de dingen niet groter of kleiner te maken dan ze zijn. De formaten zijn exact, maar de objecten een schilderachtige interpretatie-van.

Ter Braaks installatie is een badkamer die geen badkamer is. Maar wat ben ik dan?

Staand in het kamertje, in het bedrieglijk natuurlijke licht dat door een zijraam valt, bekruipt me het gevoel dat ik onderdeel ben van een maquette, alsof ik zelf ook van bordkarton moet zijn. Ik ga op zoek naar mezelf en kijk in de spiegel –

Hier wordt een menselijk ervaring binnenstebuiten gekeerd.


[1] Simon Garfield beschrijft dit effect uitgebreid in zijn boek In Miniature (Canongate, 2018)

Leonor Faber-Jonker (1987) is schrijver en kunstenaar. Ze schrijft onder meer over tegencultuur, koloniale geschiedenis en betekenisgeving van objecten.

De installatie Mijn badkamer van Stijn ter Braak was van 28 november 2021 t/m 13 februari 2022 te zien in Galerie Mieke van Schaijk, ‘s-Hertogenbosch, en is van 15 mei t/m 14 augustus 2022 te zien in de groepstentoonstelling ‘Making Fun’ in De Warande, Turnhout (BE).

Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu
Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu
Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu
Stijn ter Braak, Mijn badkamer, Galerie Mieke van Schaijk, 2022. Foto: Hussel Zhu