Portretkunst is niet het eerste waar je aan denkt als je het werk van Arnoud Holleman tot je neemt. Hij maakt installaties en werkt in alle mogelijke media, is actief in televisie, theater en beeldende kunst – is een samenwerker, zoekt expertise en geestverwantschap bij andere kunstenaars, vormgevers, schrijvers en acteurs. Toch gaat een deel van zijn werk over het ‘neerzetten van mensen’, over hoe een kunstwerk in welke vorm dan ook een goede, of laten we zeggen meer volledige weergave kan zijn van een persoon. “Portretten die in één medium worden gemaakt, bijvoorbeeld fotografie, hebben vaak toch nog een ‘talige’ laag, die buiten het beeld wordt gehouden. Meestal krijg je die er wel bij, al is het maar van de galeriehouder die iets uitlegt in de trant van ‘deze persoon heeft een moeilijke jeugd gehad’. Mij is gaan interesseren hoe je die talige laag, de subjectieve context, juist wel in het beeld kan krijgen.”
De installatie Marcel, nu te zien in De Hallen in Haarlem, bevat een foto van Inez van Lamsweerde en Vinoodh Matadin die ook is gebruikt voor de cover van een gelijknamig nummer van Re-, het tijdschrift dat Holleman samen met vormgever Jop van Bennekom maakte. “Voor mij heeft het nu alleen niet zoveel meer met de Re- te maken of met het onderwerp waar het in dat nummer om ging: eten. De foto is nu de ondergrond van een videoprojectie, er zijn dus twee beeldlagen over elkaar. Het videobeeld is opgenomen door Marcel Musters zelf, al een jaar of 15 geleden, gewoon uit zijn keukenraam waar hij junks bezig zag. Wat ik er mooi aan vond, was een soort omgekeerd voyeurisme, normaal gaat dat van buiten naar binnen. Met de twee beeldlagen moet je nu de hele tijd switchen als je er naar kijkt, tegelijkertijd kan het ook een weergave zijn van wat Marcel aan de binnenkant van zijn ogen ziet. Daarnaast hoor je een audiotape met een gesproken tekst, woorden van iemand die in slaap valt en wiens bewustzijn eigenlijk uit elkaar valt.”
In Marcel gebruikt Holleman de monoloog – een ‘theatraal’ middel – om die talige laag toe te voegen en deel uit te laten maken van het werk. De vraag of hier Marcel Musters wordt geportretteerd, of dat de acteur iemand speelt die toevallig zijn voornaam heeft komt niet zozeer aan de orde. Fictie en echtheid zijn bij Holleman geen gescheiden of tegengestelde grootheden. Beide spelen een rol in hoe een persoon of personage geconstrueerd wordt, beide hebben dus een plek in zijn werk. Ook in Adam, een werk in opdracht van de gemeente Zwolle, zit een monoloog. Het beeld van Rodin, dat sinds midden jaren zestig in Zwolle staat, kreeg een paar kleine bordjes die aan de sokkel werden geschroefd, met de mededeling CALL ME, 0900 4004242. Wanneer je belt vertelt Adam over zijn bestaan als kunstwerk in de openbare ruimte, hoe mensen hem bekijken én niet meer zien staan, hoe hij op opportunistische wijze door Zwolle verkregen is, over het gedoe met zijn sokkel – de ironie van zijn lot. Adam vertelt als het ware het tragikomische verhaal van veel kunst in de openbare ruimte, waarbij de immobiliteit en de zwijgzaamheid van beelden op een goed moment gaat wringen met een steeds beweeglijker en mondiger omgeving.
Belangrijk bij het ervaarbaar maken van de subjectieve context van een werk, bij het toevoegen van een talige laag, is voor Holleman ook dat je laat zien dat beelden hun beperkingen hebben. “Het gaat om het inbrengen van een soort werkelijkheidsbesef. Het vormt een manier om twijfel een plek te geven binnen het werk.”
Holleman borduurt vaak verder op eerdere projecten, om er nog eens op terug te komen of iets aan toe te voegen. De tijdelijke installatie die bij het Stedelijk Museum in de tentoonstelling Just in time! werd getoond, hercontextualiseert op die manier ouder werk. De film Untitled (Staphorst) uit 2003 is een montage van archiefbeeld van vrouwen uit Staphorst die wegduiken voor de camera die hen wil filmen. Het tweede deel van de installatie is Re-Magazine #8 (It’s spring 2007), uit 2002, waarin de makers zich afvragen hoe de wereld er vijf jaar later uit zal zien. Film en magazine komen beiden uit op het tweede gebod, het verbod op afbeeldingen. Het derde deel van het werk behelst een tekst, die de twee werken en het tweede gebod koppelt aan de cartoonrellen van vorig jaar. “Die affaire voerde terug op een aan het tweede gebod gelijk islamitisch voorschrift om de profeet Mohammed niet af te beelden. Als je dat voorschrift los ziet van de fundamentalistische context waarin ze gebruikt werden, is het een zinnige oproep om schijn en werkelijkheid uit elkaar te houden. Ik had daardoor vraagtekens bij de manier waarop de culturele elite zich éénzijdig achter de cartoonisten schaarde, het protest van moslims had wel degelijk zinnige kanten.”
Het steeds teruggrijpen naar ouder werk of bestaande beelden van anderen heeft bij Holleman te maken met ambivalentie, die hij aanduidt als ‘zijn grondhouding’. Het voelt voor hem alsof hij zijn oeuvre achteruit werkend tot stand brengt, door steeds weer even terug te gaan. “Ik heb pas sinds vijf jaar het gevoel bij sommige werken dat ze af zijn.” Ook Adam krijgt een grotere omvang, een deel waarin thema’s als het kunstenaarschap en mislukking aan de orde komen. “Het tweede deel is net klaar: een toneelmonoloog voor een vrouw, een soort geflipte muze. Zij is de vrouw van een kunstenaar en ze geeft commentaar op wat het nou eigenlijk betekent om Adam tot leven te wekken, om de eerste mens te scheppen – de hoogmoed ervan. De kunstenaar zit erbij, hem is het niet gelukt. Na lang te hebben toegekeken neemt de vrouw het heft in handen en besluit bij hem weg te gaan.” Het derde deel van Adam zal een boek worden, waarin een groot deel van de research van dit project een plek zal krijgen. “Het zal gaan over de mythe van het persoonlijke, Rodin kan je tenslotte zien als de eerste kunstenaar die kunst persoonlijk maakte en zijn kunstenaarschap van binnenuit haalde. Gek genoeg heeft het ook met mezelf te maken. Een van mijn eerste ervaringen met dat mythische aspect van het kunstenaarschap was het boek van Rilke over Rodin, waar ik op mijn dertiende of veertiende kennis mee maakte. Als ik er nu op terugkijk was dat de eerste keer dat ik die invloed van taal op beeld voelde: op de ene pagina een foto en ernaast de ronkende woorden van Rilke. Dat moment is een soort blauwdruk gebleken voor de werken die ik nu maak.”
Het kan bijna niet anders of de aanval op De Denker van Rodin in Laren onlangs moet in deze constellatie van werken en onderwerpen een plek krijgen. “Inderdaad heeft het al een uitbreiding van de research tot gevolg gehad, Rodins beelden waren vaker slachtoffer van iconoclasme. Maar het gaat me ook om die aantrekkingskracht die het gehavende beeld nu heeft – dat lijkt op het alsmaar willen kijken naar de brandende Twin Towers. En het bizarre is dat er met het instorten van de torens ook een exemplaar van De Denker vanaf de bovenste verdiepingen naar beneden is gekomen.”
Arnoud Holleman (1964) studeerde aan de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten in Den Haag en de Rijksakademie in Amsterdam. Sinds de jaren ‘90 werkt hij in verschillende disciplines. Televisie (onder meer de series Interieurs en Driving Miss Palmen), theater (Mug met de Gouden Tand), tijdschrift (Re-Magazine) en beeldende kunst (in museum en publiek domein) raken de laatste jaren steeds meer verweven tot een hecht ouevre, gebaseerd op een grondhouding van ambivalentie.