Arab Spring and Aaron Winter

Wytske Visser

Denk aan de affiches van het Boijmans, de campagnes voor het Van Abbemuseum en het IFFR, campagnes voor het Boijmans, de vormgeving van het Mondriaan Fonds of Metropolis M. De visuele identiteit van deze grote namen uit de Nederlandse kunst en cultuur werd gecreëerd door studio 75B, gevestigd in Rotterdam en opgericht door Rens Muis (1974) en Pieter Vos (1971). Kernmerkend voor hun werk zijn een heldere vormgeving met een interessante typografie die de instelling goed reflecteert, vaak met een humoristische noot.

Maar die ‘succesverhalen’ zijn niet dat wat de nadruk krijgt in Arab Spring and Aaron Winter, een publicatie van de mannen achter 75B, die een paar weken geleden verscheen. Er is wel ruimte voor deze ontwerpen maar juist ook voor het autonome werk dat Vos en Muis maken. Consequent worden twee pagina’s met ‘vrij’ werk, veelal over de gehele pagina, afgewisseld met twee pagina’s vol kleine afbeeldingen van de schetsen, tekstgrapjes, foto’s en versies van de uiteindelijke ontwerpen die de verschillende stadia in het ontstaansproces weergeven. En mocht je het nog niet helemaal begrijpen, op de rug van het boek staat uitgelegd waar je naar kijkt; aan de ene kant, zoals ze het zelf omschrijven, ‘de schaduwkant’, de ‘mislukking’ en ‘imperfectie’ die de essentie van hun werk vormt, en aan de andere kant het grote belang van hun vrije werk voor hun vormgevingsopdrachten.

Een andere toegang tot dit proces bieden ook de teksten in het boek: een novelle van Muis over hun ontwerppraktijk en vooral de betekenis en het belang van het atelier voor vrij werk dat als een ‘achterhuis’ deel uitmaakt van de studio. Vos schreef een alfabetstraat van korte teksten bij elkaar. Hoewel het fictieve karakter van de novelle je doet twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verteller en beide teksten soms te veel leunen op al te relativerende grappen, bieden ze een interessante kijk op hun manier van werken en denken; hoe ze omgaan met opdrachtgevers, hoe ontwerpen tot stand kunnen komen, hun standpunt in discussies over de positie van kunst en cultuur en vooral wat hun praktijk behelst.

Het is geen nieuw verschijnsel: je hebt bijvoorbeeld de vormgever die vrij werk maakt als onderdeel van zijn praktijk of zijn ontwerpen beschouwt als autonoom werk. Andersom werkt het ook, met als voorbeeld de kunstenaar die zich op het vlak van de ontwerper begeeft. Kruisbestuivingen zijn er genoeg. Maar of een bepaald werk als ontwerp of als autonoom werk te beschouwen is, schreef design- en kunstcriticus Max Bruinsma, wordt bepaald door de ‘presentatie- of productiecontext’ van dit werk.

Die grenzen zoeken Muis en Vos op. Of misschien zoeken ze vooral een nieuwe context voor hun ‘autonome beelden’ – of meer erkenning? Want hoewel hun ontwerpen bekroond zijn en hun opdrachtgevers grote spelers, zijn de platformen voor hun beeldende werk bescheiden en is de context vrij specifiek. Meestal is er een relatie met design, zoals in de tentoonstelling Face Value in TENT, of een posterbijdrage voor een expositie in het Boijmans. Hun werk wordt hier niet beschouwd als kunst. Misschien niet helemaal onterecht.

Waar Muis en Vos met hun vormgeving iconische beelden weten te creëren, lukt dat in het autonome werk minder goed. Hun iPhone-tekeningen, die misschien verwijzen naar graffiti, zijn als beeld niet erg interessant. Een ander voorbeeld zijn tekeningen die vooral één gedachte of grap bevatten. Beschouwen ze dit als een falen, een van hun ‘mislukkingen’, of als vrij werk dat als bijproduct van hun ontwerp ontstaat? Interessant wordt het vooral op het moment dat er verbanden zijn te leggen tussen hun autonome werk en hun werk in opdracht. Een installatie van tapijttegels doet denken aan de uit kleurvlakken opgebouwde vormgeving voor het Mondriaan Fonds – of andersom. Het maken van de installatie is hun manier om informatie of beeld te vertalen naar een ‘communicatiedoel’. In een ander geval siert hun schilderij het omslag van Metropolis M. Is het schilderij onderdeel van de vormgeving? Of kan het beeld ook op zichzelf staan?

De novelle eindigt, heel bescheiden, met een gesprek tussen de hoofdpersoon een collega-kunstenaar met wie hij deelneemt aan een tentoonstelling bij een kunstenaarsinitiatief. De hoofdpersoon, eigenaar van het ontwerpbureau Laupvogel, is blij met de aandacht, want ook al is die beperkt, die is “persoonlijker en doorvoelder dan een campagne met advertenties en posters die door honderdduizenden mensen gezien zou worden”.

 

Pieter Vos en Rens Muis
Nai010 uitgevers, 2013
ISBN 978 94 6208 083 6